1Uit Brief Zr. Laurentia, 27 Sep 1946. "Hoewel het een chaos was in Zuid Sumatra en iedereen Java trachtte te bereiken is Mevrouw Uw schoonmoeder bij haar man gebleven in Benkoelen en daar hield de Resident de touwtjes goed in handen. Ik zie hem nog aan de haven staan, toen de laatste kruiser een restant troepen en evacuées voor Java kwam halen. Die kruiser werd geëscorteerd door een vliegtuig (jager) en een onderzeeër. Hoe wist die kruiser, dat hij Benkoelen nog kon aandoen? Op een dag cirkelde een vliegtuig boven Benkoelen - een Hollands vliegtuig, 't laatste dat we gezien hebben - 't kwam al lager en lager en bleef rondcirkelen, kennelijk om te verkennen. De Resident is toen in uniform met Mevrouw in de tuin gaan staan - ook wij, zusters, zijn in de tuin gaan staan (wij woonden vlak tegenover het Residentshuis) en zwaaien natuurlijk. Ook vanuit het vliegtuig werden teken gegeven en plotseling werd er iets naar beneden gegooid. 't Kwam terecht in het hertenkamp, dus vlakbij. De Resident maakte de bus open en er zat een brief in met het verzoek of hij naar Poeloe-Bay kon komen ('t was een watervliegtuig) om met den piloot te spreken. Toen heeft de Resident dus alle inlichtingen kunnen geven, die Java weten moest, want wat werden er fantastische geruchten verspreid.
Toen de Jappen in Benkoelen kwamen, is de Resident, zoals 't hoorde, de Jappen tegemoet gegaan tot aan de grens. De eerste maand was er samenwerking tussen ons BB en de Jap, maar toch werden in Benkoelen na een dag of veertien alle Europeanen geïnterneerd in ons klooster. De Resident en Mevrouw konden we een mooie kamer geven met eigen bad en w.c. Dat was een goede tijd voor de Europeanen, want de gezinnen waren bij elkaar, er was eten genoeg en iedereen hielp om 't grote huishouden goed te doen marcheren.
Maar … 1 April (of een paar dagen later; 't was Witte Donderdag) werd het klooster plotseling omsingeld, een overstroming van Jappen, bajonet op het geweer en binnen 10 minuten moesten ze gepakt klaar staan, de mannen van de vrouwen gescheiden. 't Regende en daar ging de optocht; de mannen naar de gevangenis en de vrouwen naar de Benteng. Geen matrassen mochten er mee. "'t Was maar voor een paar dagen."
Om meer te weten over de interneringstijd zoudt U zich in verbinding kunnen stellen met Zr. Emila of Zr. Leonardi, St. Carolus Ziekenhuis, Sulemba, Batavia. Als U zegt, dat ik U heb gestuurd zult U zeker een half uurtje met beiden mogen praten.
Ikzelf heb Mevrouw pas weer teruggezien op Muntok, waar alle kampen van Zuid Sumatra werden samengevoegd. Mevrouw was kampcommandante geweest van het kamp in Benkoelen en Kepahiang (±114 mensen) en ik was kampcommandante van de veel grotere groep van Palembang. Aanvankelijk bleven beide groepen onder eigen bestuur, maar na een maand bleef ik kampcommandant en Mevrouw bleef "hantjou" van de barak "Benkoelen". Omdat ik bij mijn andere zusters ging wonen, bewoonden we dus dezelfde barak en we gingen nogal eens met elkaar praten. 't Was niet zo'n prettig en gemakkelijk baantje om 'hoofd' te zijn en ook Mevrouw, Uw schoonmoeder, kon dikwijls haar plezier wel op. Een merkwaardigheid: dan ging ze zingende het erf schoonvegen. Ze heeft zich nooit laten gaan.
In Muntok begon de miserie: spru, fijt aan haar vinger en steeds maar hoge koortsen van malaria. Er waren onvoldoende pillen. Ook martelde haar de onzekerheid over haar man: hij had haar eenmaal goeden dag mogen zeggen. Ze wilde hem omhelzen, maar hij zei: o, nee, nee, voorzichtig, ik ben zo geslagen. Na een paar dagen kreeg ze de koffer met al zijn kleren en z'n gouden horloge. Wat was er gebeurd? Was hij doodgeschoten? Dit heeft zij nooit met zekerheid geweten, hoewel ze 't wel vermoedde, maar tegenover iedereen deed ze alsof ze geloofde dat hij nog leefde.
Toen de "strijd om 't leven". Ze kocht bij, wat ze kon en ze at wat ze kon. Ze bleef niet langer liggen dan strikt noodzakelijk was. Om te blijven leven verkocht ze veel van haar sieraden. "Mijn kinderen, ik moet mijn kinderen terug zien." Ze is nog meegegaan naar Belalau, een kamp bij Loeboek Linggau. Daar is ze al heel gauw voor goed naar 't ziekenhuis gegaan, maar ze bleef vechten. Eens zei ze tegen mij: "Moeder, wilt U aan mijn man zeggen, dat ik moedig ben geweest, dat ik gestreden heb tot het laatste?" Veel heeft zij de laatste tijd nagedacht over God en de Eeuwigheid. Soms vroeg ze mij of een andere Zuster om haar wat voor te lezen uit Thomas à Kempis. Ze vertelde, dat ze van huis katholiek gedoopt was. Ze heeft ook een testament gemaakt, waarin zij de verdeling van haar kleren - een tragisch restje in handen gaf van mij, Mevrouw van Rhee, die haar in haar laatste ziekte veel geholpen had met koken en verkopen van kleren en sieraden en Mevrouw Sneeuwjagt. De overgebleven sieraden zou ik bewaren en zorgen dat ze aan de familie kwamen.
De laatste dagen van haar leven was ik zelf ziek, maar ik ben er toch nog een paar keer uitgekomen om met haar te spreken over Gods Liefde. Dat maakte haar rustig. Ze is helemaal uitgeteerd en zat vol steenpuisten, een echte infectie door het hele lichaam. Ze heeft geleden zonder een klacht. Op een avond - ik meen elf uur - kwam de nachtzuster mij wekken om te zeggen dat Mevrouw stervende was. Gauw ben ik naar haar toe gegaan. Ze was een beetje onrustig. Toen heb ik langzaam en duidelijk met haar gebeden, eerst in de geest van berouw, toen van Liefde en Overgave aan Gods Heilige Wil. Ze kon niets meer zeggen, maar ze werd rustig, dus - meen ik - ze hoorde mij. Toen ik heb heel langzaam het "Onze Vader" gebeden. Doodstil lag ze. Toen ik "Amen" zei, viel haar hoofd opzij. Nog een paar minuten en 't was gedaan.
Omdat ik zelf ziek was, mocht ik niet mee met de begrafenis, maar de vrouwen begroeven haar eigen afgestorvenen en iedereen kreeg een houten kruis. Zo rust Mevrouw op een uitgekapte plek midden in de rubberonderneming Belalau, met een ± 50 andere kampgenoten, waaronder ook 3 zusters van mij. (Van mij zijn in 't geheel 13 gestorven).
Zoals afgesproken was hebben Mevrouw Sneeuwjagt en Mevrouw van Rhee de kleren in mijn bijzijn verdeeld. De koffer van den Resident echter heb ik na de capitulatie gegeven aan Resident Oranje van Palembang en die heeft de heren voorzien, die alleen nog maar een kort broekje aan hadden zonder meer. Alle officiële papieren zijn in bewaring genomen door Mijnheer Sneeuwjagt, die - ik meen - controleur of zoiets was in Benkoelen, en altijd met Resident Maier gewerkt had. Hij wist beter dan ik, wat daarmee gedaan moest worden."
1Kopie, Huwelijksakte CE Maier en GL Goossens 's-Gravenhage, 30 Sep 1915.
2Familiebericht, 30 Sep 1915.
3dr. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Deel 11b, pag. 460. "....; dat eind augustus '43 de resident van Benkoelen, C.E. Maier, uit zijn interneringskamp werd gehaald en beschuldigd werd van het verspreiden van geruchten en van spionage, waarna in september alle BB-ambtenaren van zijn residentie op eenzelfde beschuldiging gearresteerd werden (Maier en vijf anderen, onder wie de resident van de Lampongse districten G.W. Meindersma en de secretaris van de resdientie Palembang dr. W.F. Lublink Weddik, werden terechtgesteld, één pleegde zelfmoord); dat bij die gelegenheid ook de Europese ex-politiefunctionarissen van de residentie Benkoelen gearresteerd werden samen met groepen Menadonezen en Maleise en Chinese koelies, hetgeen ertoe leidde dat drie Menadonezen geëxecuteerd werden en ca. zestig anderen tot gevangenisstraffen werden veroordeeld die zij in de gevangenis van Kepahiang, ca. 40 km ten noordoosten van Benkoelen moesten uitzitten; en dat, als gevolg van al deze arrestatie-acties, midden september '43 door het Japanse militaire bestuur werd gelast dat alle Nippon-werkers in interneringskampen moesten worden opgesloten - bij die gelegenheid werden ook grote aantallen Ambonnezen en Menadonezen geïnterneerd dan wel gearresteerd (bij de grootste razzia, die van 20 september, werden op heel Sumatra ca. drieduizend personen opgepakt, van wie honderdvijftig de doodstraf kregen) en werd in Palembang de Indonesisch-nationalistische voorman drs. A.K. Gani gearresteerd die in '37 op Java voorzitter was geworden van de Gerindo maar er in '41 op de achtergrond was geraakt."
4Kopie, Palembang, no. 144 , 20 Dec 1945. "Onderwerp: geëxecuteerde ambtenaren in Zuid Sumatra
Uit een officieel rapport ingediend door den commanderenden officier van de Japansche Militaire Politie alhier, blijkt dat:
1. W.F. LUBLINCK WEDDIK, laatstelijk residentie-secretaris te Palembang op 20 Augustus 1943 uit het interneringskamp Palembang werd weggevoerd door de Japansche M.P., beschuldigd werd van het gebruiken van aan de Javasche Bank onttrokken gelden voor een anti-Japansche actie onder Ambonnezen, door de Hooge Raad van Justitie op 31 October 1943 wegens overtreding van de "verordening tot handhaving van de vrede" tot den dood veroordeeld.
De executie van dit vonnis vond plaats op 14 november 1944 door fusilleering op een plaats 25 km. Van Palembang langs den weg naar Djambi; daar moet ook het graf zijn.
2. C.E. MAIER, Resident van Benkoelen, op 19 augustus door de Japansche M.P. uit het interneeringskamp te Benkoelen werd weggevoerd, beschuldigd werd van het vanaf April 1942 verzamelen van "slechte" berichten en het verspreiden daarvan, alsmede inlichtingen voor den vijand; op 6 november 1943 ter dood veroordeeld door de speciale Krijgsraad wegens overtreding van de Militaire Wet van het Leger van de Zuidelijke districten. Executie vond plaats op 9 November 1943 op dezelfde wijze en plaats als onder 1 genoemd.
3. G.W. Meindersma, Resident van de Lamponse Districten ongeveer op 10 september 1943 werd weggevoerd door de Japansche M.P. uit het interneeringskamp te Tandjoeng Karang, beschuldigd werd te zijn een der leidende figuren in de anti-Japansche beweging; veroordeeling op 7 november 1943 door dezelfde instantie en voor dezelfde overtreding als onder 2. Executie als onder 2, zelfde datum en plaats.
4. R. Kamphuis, Commissaris van Politie te Tandjoeng Karang, Opvatting, beschuldiging, veroordeling en executie als onder 3.
C.O. AMACAB-Palembang
In opdracht
De wd. Secretaris
w.g. J.A. Vorstman
Aan:
Den Directeur van Binnenlandsch Bestuur.
Batavia."