De
geschiedenis van Achlum |
Overstromingen en Dijkaanleg | |||||||||
Met de beperkte
middelen die men toen ter beschikking had, werd een
voortdurende strijd gevoerd tegen de zee. Het resultaat
was echter onvoorspelbaar; de natuur werkte niet altijd
mee. Bij een zomer met rustig weer kon er een redelijke
oogst worden binnengehaald. Maar voor de herfststormen
kwamen moesten in de zomer reeds voorbereidingen worden
getroffen. De meeste landeigenaren hadden ervaring met de toestand die hen zou kunnen overkomen, maar desondanks konden zij weleens overrompeld worden door een zodanig natuurgeweld, dat alles werd verwoest. De vele overstromingen die er in de eerste eeuwen hebben plaatsgehad kunnen we niet allemaal opnoemen. Daarom zullen we ons beperken tot enkele in het oog springende verwoestingen door natuurgeweld. |
||||||||||
In het jaar 793[1]
was er te Achlum een geweldige overstroming. Op de
"zevende van de slachtmaand" overstroomde een
groot deel van Friesland, nadat de nog zwakke dijken
waren verbrijzeld, zo wordt ons meegedeeld. Veel mensen
kwamen om. Gelukkig stond het
zeewater niet lang op de velden en de daarop volgende
winter werden ze door "menigvuldig regenwater
zodanig ververscht dat ze de volgende zomer uitstak in
vruchtbaarheid" en "dat ondertusschen de
smertelijke ondervinding van hun gedurig gevaar de
Friesen aanleiding gaf om bedacht te zijn op de middelen
die ter hunne bescherming dienen konden". |
||||||||||
Het maken van nieuwe of het vergroten van
reeds voorheen opgeworpen terpen kwam hun het
"bekwaamste" voor, zo lezen we. Men hield het
dus bij verhoging van de terpen. Ieder
zorgde voor zichzelf. Aan het gezamenlijk opwerpen van
een zeedijk was men blijkbaar nog niet toe. |
||||||||||
805 |
Twaalf jaar later, in 805 verkeerde het
dorp in nood door een "gruwzaame watervloed"
want op "de één en twintigste van de Wintermaand
koste deze vloed een "ontallijke" zo staat er,
"menigte beesten het leven". Ook kwamen er vijfhonderd mensen om het
leven en het water stond zo lang op het land dat de
winterzaaiing erdoor verstikte en er geen zomervruchten
in de grond konden worden gebracht. Nu zullen niet alle
omgekomenen Achlumers zijn geweest, maar toch zal ook het
dorp zijn slachtoffers hebben gehad. Er is weinig
fantasie voor nodig om er zich een voorstelling van te
maken wat een kou en honger in die winter door onze
dorpsgenoten is geleden. |
|||||||||
Rond het jaar 1219 zijn er ook enkele
overstromingen geweest zoals die op de zestiende van de
Louwsmaand. De zee viel na het rijzen van de zon en bij
volle maan met een noordwester storm "over en door
de dijken" waardoor er duizenden mensen omkwamen. De overlevenden waren genoodzaakt te
vluchten zodat de kuststreek ontvolkt raakte. De
bezittingen aan vaste goederen, die vaak niet van hen
zelf waren, werden achtergelaten en men trok landinwaarts
om daar het geluk te beproeven. Het getal van hen die omkwamen was
wel groot, maar we moeten niet vergeten dat het kerkhof
van Achlum zo nu en dan veel groter is geweest. Groter
dan volgens het inwonertal noodzakelijk was. Behalve het
huidige kerkhof is de ten oosten daarvan liggende tuin
ook als begraafplaats gebruikt. De tuin in de driehoek:
begraafplaats, Slachtedijk en het kerkepad. |
1290 | |||||||||
Met de grond van deze tuin is de
begraafplaats in 1925 aan deze zijde verlengd en op
gelijke hoogte gebracht met het oude bestaande gedeelte.
Daarvoor werd de tuin van zijn bovenste laag aarde
ontdaan. Na de afgraving heeft mijn pake de tuin als
groentetuin gebruikt. Er zijn bij het spitten van de tuin
veel beenderen en schedels van mensen bloot gekomen.
Vooral aan de hoge zijde van de oude begraafplaats. Hij had door de grote hoeveelheid
altijd een emmer bij zich staan waarin de beenderen
werden verzameld. Het waren voornamelijk grotere
beenderen. In de hoek van de tuin, bij het
toegangshek naar de kerk, vond hij een bijna geheel
intact zijnde mensengeraamte, toen hij een aardappelhoop
van een winteraardelaag voorzag. Hieruit blijkt dat Achlum, hoewel
het een veel kleiner aantal inwoners had dan nu, wel eens
veel meer doden heeft gehad dan normaal het geval was.
Dergelijke overstromingen konden dit teweeg brengen. |
||||||||||
Ook is bekend
dat de overstroming van 1287[2]toen
het eiland Griend in de Waddenzee tussen Harlingen en
Terschelling het loodje moest leggen. Nu staat er het
vogelwachthuisje op dat varende met de boot naar de
eilanden Terschelling en Vlieland zichtbaar is. In de
middeleeuwen is het eiland bewoond geweest en had voor
1215 een stadje met grachten en wallen, wat ook leed
onder de stormen, die men op dit eiland uit de eerste
hand had. Het was in 1287 dat het door het toenemend
geweld der zee is verzwolgen en sindsdien spoorloos is
verdwenen. Om het geweld der zee te illustreren
nemen we een andere bron die vermeldt dat de storm het
eiland deed afbrokkelen en het "Stedeke Grint of
Gryn" op het eiland van de gelijke naam aan het Vlie
gelegen, zodanig door het water overviel dat er geen tien
huizen bleven staan. De kerk met het koor en de
leerplaats werden omver gesmeten. Ook "werden wallen
en poorten met het verdere buitenwerk daardoor zodanig
gestrooid en geslecht, dat ze na het aflopen bezwaarlijk
te vernemen viel". De oude toestand was dus niet terug
te vinden en tot op de huidige dag liggen er op het
hoogste punt van het eilandje nog stenen kennelijk
afkomstig van deze gebouwen. We vermelden dit om aan te
geven hoe ernstig de storm en het water tekeer konden
gaan. De laatste overstroming in Friesland was in
februari 1825. Daarover is veel geschreven in
tijdschriften en boeken. |
Griend |
|||||||||
De overstroming heeft Achlum niet
getroffen. Wel zijn in het zuiden van de provincie en in
de kop van Overijssel de dijken doorgebroken waardoor het
zuiden van de provincie onder water kwam te staan. De Waterkolken achter de zeedijk in
bijvoorbeeld Lemsterland getuigen van deze
dijkdoorbraken. Het zeewater liep over het land tot
ongeveer het midden van de gemeente Wonseradeel waar een
man verdronk die te Woms schapen op het droge zou
brengen. Zoals eerder vermeld werd Achlum
gespaard voor een overstroming maar haar bewoners
moesten zich nu wel beter verdedigen tegen het water dan
voorheen. Het spreekt vanzelf dat een deel van
de hiervoor omschreven rampen het gehele westelijk deel
van Friesland, dus ook het Achlumer grondgebied hebben
getroffen. Immers dit gebied ligt daar waar de wester- en
noordwester winden bij storm het hevigst toeslaan. Uit dit feit valt te verklaren dat
er op het grondgebied van Achlum maar liefst 18 terpen
waren opgeworpen. Zij waren niet allemaal hoog genoeg
om bescherming te bieden bij stormweer, maar men trachtte
toch door middel daarvan lijf en goed te behouden. |
||||||||||
Eén der laatste overstromingen was die
van het jaar 1570, algemeen bekend als de
"Allerheiligenvloed". Dit moet een zeer
ernstige ramp zijn geweest. Voor 1570
trachtte men de akkers droog te houden door er dijkjes
aan te leggen wat niet altijd voldoende was. Voor een
betere opbrengst zou de grond droog moeten liggen maar de
tijd was toen niet rijp om dit gezamenlijk aan te pakken.
De gemeenten gingen er zich ten laatste mee bemoeien, wat
tot resultaat had dat vijf gemeenten: Menaldumadeel,
Barradeel, Hennaarderadeel, Baarderadeel en Franekeradeel
een overkoepelend orgaan in het leven riepen; de
contributie Vijf Delen Zee en Slachtedijk[3]
en om gezamenlijk een dijk op te werpen tegen de
wateroverlast met een kantoor in Franeker, wat nu in
Harlingen gevestigd is. De gemeentelijke instelling op
waterstaatkundig gebied kreeg verregaande bevoegdheden. De Slachtedijk en de zeedijk aan de
Waddenkust bleef voor de zee open liggen. Er is toen
onderhandeld tussen deze landeigenaren met het waterschap
Vijf Delen om dit gebied ook bij de Vijf Delen te
krijgen. Het zou moeten helpen de zeedijk te verzwaren
maar de Vijf Delen voelden daar weinig voor. |
Dijkaanleg vóór de paalworm |
|||||||||
Toen is de hulp ingeroepen van het Hof
van Friesland die in 1546 opdracht gaf de landerijen en
hun eigenaren tussen de Slachtedijk en de Waddenzee te
registreren. Het register "Van Aanbreng" van
1546 is bewaard gebleven. Nadat in
1570 een grote overstroming, de Allerheiligenvloed plaats
vond en de realisering van een goede afdoende
waterkering in de vorming van een zeedijk nog niet had
plaats gehad stuurde de Spaanse overheid een man die een
krachtige aanpak garandeerde. Het was Caspar de Robles, iemand uit
het Portugese dorpje Robles. Hij zou de zaken wel even op
een rijtje zetten. Er wordt gezegd dat bij de aanleg van
de zeedijk veel mensenlevens verloren zijn gegaan. Er waren in die dagen edelen en
landeigenaren die de overheid grote sommen geld ter
beschikking stelden, waarvoor zij vrijbrieven kregen om
van verdere verplichtingen, zoals daadwerkelijke arbeid,
gevrijwaard te zijn. De overheid zat toen ook steeds in
diepe geldnood. |
||||||||||
Na een oproep `van Caspar de Robles
gingen zij naar hem toe en toonden hem de vrijbrieven.
Maar Robles wilde hier niets van weten. Hij zei in
gebroken half Nederlands, half Duits terwijl hij de
vrijbrief in het water gooide: "Daar drif de brif,
kan ze slijk goed, anders moet je boer dijk" of
woorden van gelijke strekking, daarmee bedoelende dat hij
ze van het dijkwerken ontsloeg, wanneer hun brief het
zeewater kon keren. Hier en daar had
hij galgen opgericht om er onwilligen aan op te hangen.
Onze dorpsgenoot Frederick Offenhuysen heeft als
gedeputeerde binnendijks van het waterschap de Vijf Delen
Zee en Slachtedijken zijn medewerking verleend bij de
totstandkoming van de huidige zeedijk. Zijn naam op de
Stenen Man te Harlingen herinnert hieraan. De zeedijk is bij de aanleg op een
hoogte gebracht van 2.66 boven HAP. In de drie
daaropvolgende eeuwen bleek verhoging steeds
noodzakelijk, zodat de dijk in het jaar 1930 op |
Caspar de Robles, de 'Stenen Man' Harlingen |
|||||||||
|
||||||||||
Hier zien we dat de zeedijk in de loop
van drie eeuwen Dit komt
ongeveer overeen met wat we eerder schreven over de
conclusie van ingenieur D.F. Wouda in zijn boekje
Afwatering van Friesland over het zeeniveau dat steeds
hoger werd ten opzichte van het land. Wanneer nu drie eeuwen voor het
begin, waarop wij onze berekening baseren (1570) de zee
zoveel lager was dan de laatste eeuwen zou een
bescherming door een hoge dijk niet noodzakelijk zijn
geweest. De zee kon bij een uitzonderlijke
hoogte door kleine dijkjes gekeerd worden. Bij een langzaam hoger worden van het
zeeniveau zijn de eerste lage terpen aangelegd. Deze
hoogte zou in het begin voldoende zijn geweest. |
||||||||||
De Slachtedijk
Grenspaal aan de Slachtedijk tussen Wommels en Franeker Fotocollectie Tresoar |
We zullen ons verder bepalen bij de
slaperdijk of Slachtedijk in ons dorpsgebied, die in de
12e en 13e eeuw is aangelegd. De
mening heeft algemeen postgevat dat de kloosters de
Slachtedijk hebben aangelegd. Gezien de situatie in
Achlum ben ik deze mening niet toegedaan, want het
klooster hier in onze omgeving Ludingakerk bij Harlingen
dat in 1157 werd gesticht, ligt buitendijks van de
Slachtedijk. Het was een invloedrijk klooster dat
landerijen bezat van Weidum tot het eiland Texel. Het zou
er zeker voor gezorgd hebben dat zij binnen de
bescherming van de dijk was komen te liggen. Zij had
kunnen bewerkstellen dat het tracé van de Slachtedijk
ten westen van haar klooster was komen te liggen,
waardoor zij bescherming kreeg. Ik meen dat de landeigenaren de
eerste aanzet hebben gegeven tot de aanleg van de
Slachtedijk. Door de dijk wordt het grondgebied
van Achlum in tweeën gedeeld. Het westelijk deel wordt
buitendijks gebied en ten oosten hiervan is het
binnendijks gebied genoemd. Het is niet duidelijk waarom een
deel van het dorpsgebied zich bij het waterschap Vijf
Delen heeft gevoegd en niet het gehele dorp. De Slachtedijk vormt tussen
Kiesterzijl en de Abe Haringazijl een scheiding tussen
het grondgebied met de boerderijen 14, 15, 16, 17, 20 en
21 (zie kaart op blz. 45) die bij het waterschapVijf
Delen behoren. De andere boerderijen 32, 33, 37, 38
en 39 lagen in ieder geval dichter bij de zee. Dit geldt weer niet voor de dijk van
Abe Haringazijl in de richting Cubbaart, waar de
Slachtedijk naast een bestaand vaarwater kwam te liggen
dat uiteraard steeds een scheiding was tussen de
eigendommen. |
|||||||||
Vanaf Kiesterzijl zijn er slechts twee
terpen die in de Slachtedijk zijn komen te liggen: de
terpen F en G. Dit zou de conclusie kunnen wettigen dat
het eerste begin van de aanleg van de Slachtedijk is
geschied langs de grens van hun eigendommen en niet van
terp tot terp, waar zij vermoedelijk zelf op woonden.
Dikwijls was er nog een slinke of vaart gelegd. In ons
dorp, met een terp, heeft men de terp niet in de
Slachtedijk gevoegd, maar de dijk rond de terp met
klooster en kerk aangelegd. Hierbij kan de vraag gesteld
worden of bij de aanleg van de Slachtedijk het bestuur
wel met de aanleg accoord ging. Het is net af men heeft gedacht: Je blijft van de kerk en de dodenakker af". Door de dijk werd de kerk als het ware aan drie zijden ingebed in de waterkering. Alleen de noordzijde kreeg geen zeewerende dijk, maar werd in bescherming genomen door het waterschap Vijf Delen. Nabij de ongeveer haakse bocht in de
Slachtedijk, ten westen van het dorp, komen de Groendijk
uit de richting Pingjum en de Slachtedijk bijeen. |
||||||||||
Abe
Heringazijl
|
Op de plaats waar deze dijken bijeen
kwamen bevond zich een waterkerende sluis met brug,
genaamd Abbe Heringazijl. Zo lagen er
vanuit richting Harlingen gezien, twee waterkerende
sluizen in het verlengde van elkaar, de Abbe Heringazijl
en de Schapetille. De vroegere keersluis in het Abbe
Heringazijl had tot taak bij overstroming het gebied
achter de Groenedijk tegen het zeewater te beschermen. De
rondweg, die men vanaf de Groenedijk tot het dorp in 1970
heeft aangelegd, moet nu deze functie vervullen. Uit de
wijze waarop de Groenedijk op de Slachtedijk aansloot,
namelijk door een bruggetje met een keersluis, kon worden
opgemaakt dat de aanleg van de Groenedijk van een latere
datum is. De verwijderde brug met keersluis
heette van ouds blijkens oude kaarten en geschriften Abbe
Heringazijl, hoewel hij in de omgang niet als zodanig
wordt genoemd. Hij is meer bekend als Avesearing maar
daar werd vermoedelijk alleen mee bedoeld de er naast
liggende opslagplaats tussen de Harlingervaart en de
Slachtedijk. Er lag op de opslagplaats meestal grind voor
onderhoud van wegen en in de herfst bieten en andere
landbouwvruchten die vervoerd moesten worden. Ook werd de
opslagplaats voor bouwmaterialen gebruikt. Door verbreding van de rijweg van de
Slachtedijk is de opslagplaats verdwenen. |
|||||||||
Hoewel het ontstaan van de Slachtedijk,
zoals wij zagen, grotendeels te danken was aan de
activiteiten van grondbezitters en pachter, was men toch
niet geheel tevreden met de toestand. Vandaar dat het
burgerlijk gezag de situatie met intense belangstelling
volgde. In 1579 traden de staten van
onze provincie toe tot de Unie van Utrecht. Enkele malen
wordt in die tijd een zekere Hector den Hoxwier genoemd,
een lid van het Hof van Friesland. Deze heeft er aan mee
gewerkt dat er een instructie kwam voor de Slachtedijk
die heeft gegolden van 1538 tot 1868. Daarna zijn de
voorschriften geheel gewijzigd en herzien. Ieder der Vijf Delen of gemeenten,
kreeg een gedeelte van de Slachtedijk toegewezen voor
onderhoud. Deze gedeelten werden aangegeven door het
plaatsen van blauwe stenen. Meermalen is de indeling in
onderleg gewijzigd. Eén van de grensscheidingen tussen
twee onderhoudsplichtigen is, voor zover bekend de
Schapetille geweest. Vele jaren was het gedeelte lopende
van de Schapetille over de Lollumervaart naar de Grote en
Kleine Wiske in onderhoud bij het klooster. Ook is
verscheidene jaren de gemeente Menaldumadeel
verantwoordelijk geweest voor het onderhoud. Er stonden aan de Slachtedijk meer
blauwe stenen voor afbakening maar bij de verbreding van
de rijbanen in de jaren, voor de tweede wereldoorlog,
zijn er door de grondwerkers vaak geulen naast de blauwe
stenen gegraven, waar de stenen horizontaal in werden
gelegd. In de toekomst kunnen deze stenen wel eens bij
graafwerkzaamheden te voorschijn komen. |
Kaart van Pieter Idserts Portier, Tresoar |
|||||||||
Smidstille |
De eerder genoemde instructie van 1538
van de Slachtedijk waarin Rector van Hoxwier de hand
heeft gehad, voorzag in veel dingen en getuigde van een
vooruitziende blik. Zij bepaalde de hoogte van de dijk,
die moest "striken mei" de hoek westelijk van
Julius Tichelwerk te Kiesterzijl. Waar dit was, is ons
niet bekend. Het tegenwoordige peil van het FZP (Fries
Zomerpeil) bestond toen nog niet. Dat kwam pas veel
later. Onder de Schapetille
(Smidstille) is een peilschaal voor het water in de
dorpsvaart aangebracht die het Fries Zomerpeil aangeeft.
Friesland heeft een eigen waterpeil dat zes en zestig
centimeter beneden het Nieuw Amsterdams Peil, NAP, ligt. Welk peil goed was voor het goed
functioneren van de Slachtedijk, hetzij als waterkerende
slaperdijk, of als rijweg, werd in instructie verder
geregeld. De weg werd dan "geschouwd", d.w.z. er
werd toezicht gehouden en degene die niet aan zijn
verplichtingen had voldaan, werd hiervan op de hoogte
gesteld. De wagensporen moesten voor een
vastgestelde datum in het voorjaar worden geslecht.
Wanneer de kruin van de weg niet op de gestelde hoogte
was, moest men er voor zorgen dat men alsnog aan de
voorschriften voldeed. De benodigde grond mocht niet uit de
oostzijde worden gehaald. Dit zou immers de stevigheid
aan de dijk verzwakken. Gedacht werd dat de watervloed
vanuit de Waddenzijde op de Slachtedijk zou komen te
drukken. Vandaar dat het talud aan de
westzijde van de dijk, vanaf tot het dorp schuiner loopt
dan dat aan de oostelijke en dat de voet hier en daar
lager ligt dan het maaiveld van het naastgelegen land. De
reden hiervan is dat de grond is gebruikt voor ophoging
van de kruin. De oostzijde vertoont geen oneffenheden en
afgravingen, zoals nu nog te zien is. |
|||||||||
Bij de Groendijk lag het profiel anders. Daar bevond
zich aan de oostzijde een vrij diepe opvaart zodat bij de
waterdruk vanaf de Waddenzee het dijklichaam gemakkelijk
in de erachter liggende opvaart kon worden geschoven.
Voorzorgsmaatregelingen zoals bij het waterschap Vijf
Delen Zeedijken, binnendijks, zijn hier niet genomen.
Deze vaart is thans gedempt. Zoals
gezegd liep de Slachtedijk vanaf Herbayum tot aan Abbe
Heringazijl vrijwel evenwijdig aan de zeedijk. Vanaf het
laatst genoemde zijl buigt hij af in oostelijke richting
tot voorbij Cubaard. Dit vindt zijn oorzaak in het feit
dat de laatste dijkdoorbraak in 1825 te Blankenham en de
Lemmer het lage middengedeelte van Friesland onder water
deed staan. Het laatste gedeelte van de Slachtedijk moest
dus het noordwestelijke deel van de provincie tegen zulk
een ramp beschermen. In het begin van de bewoning in deze
streek hebben de bewoners dit blijkbaar onderkend en
Paijezijl sluizen gegeven. Over het onderhoud van de
sluis aan de zuidkant van Westergoo Paijezijl, is bekend
dat zij door de boerderij van de Paije familie werd
onderhouden. Meestal zorgde in die dagen de bewoner van
een naastgelegen boerderij voor de oeververbinding. Er kwam verandering in zo blijkt uit
een oud bekend stuk, dat betrekking heeft op bemiddeling
van dezelfde Hector van Hoxwier van 1539, over het
onderhoud van de brug met sluis.[4] |
"Voor hem verschenen", zo staat er, "De volmachten van Franeker en Franekeradeel, het Payegoed en het convent van Achlum". | |||||||||
Men kwam overeen dat de gemeente de brug
zou vernieuwen, waarna het onderhoud voor rekening van
het Payegoed kwam. Het convent van
Achlum moest de sluisdeuren sluiten bij overstroming;
"Mit Ketenen ende Sloeten" zo stond geschreven. In 1552 was de brug weer in verval
geraakt en was dringend aan vernieuwing toe. De
volmachten van het Payegoed, de kinderen van Paye, waren
vermoedelijk nog niet handelingsbevoegd. Zij kregen 75
florijnen van andere eigenaren en 97 van Franeker en
Franekeradeel. Laatstgenoemden namen op zich er voor te
zorgen dat de kolk droog kwam te liggen. Bij een grote
vernieuwing van een brug wordt er altijd een kolk rond de
voet van de brug aangelegd zodat de fundering van de brug
onder water vernieuwd kan worden. De brug schijnt dus erg slecht te
zijn geweest. Deze toestand is in de loop van de
eeuwen niet gelijk gebleven want in 1835 bij het
vaststellen van de onderhoudsplicht van bruggen en wegen
werd bepaald dat 3/4 deel van het onderhoud van de brug
voor rekening van de florijnplichtigen kwam. Andere bruggen kregen eveneens op
tijd hun onderhoud. Maar het onderhoud werd wel eens
verwaarloosd zodat de algehele opbouw vanuit de fundering
noodzakelijk was. Zo werd de Schapetille in 1728 geheel
vernieuwd. Niet alleen de bruggenhoofden, maar ook de
sluisdeuren werden geheel vernieuwd. De uitsparingen of
deurkassen zijn nog onder het wegdek van de brug
aanwezig. De deuren zijn toen buiten gebruik geraakt,
door bij hoog water overdwars balken aan te brengen die
hetzelfde effect hadden. Om nieuwe deuren aan te brengen
was blijkbaar te kostbaar. |
||||||||||
In het bruggenhoofd van de Schapetille
bevindt zich een steentje met het jaartal 1893[5]:
Er zijn toen weer herstelwerkzaamheden verricht. Toch is het onderhoud van de bruggen in
de Slachtedijk niet altijd geheel in handen geweest van
het Waterschap Vijf Delen, want er is een administratie
bewaard van 1752 tot 1813 van een vijftal boeren uit deze
omgeving, die een commissie hadden gevormd welke tot doel
had een drietal bruggen te onderhouden. Het waren de brug met sluizen
Koetille, Abbe Heringazijl en de Schapetille. We zullen
ons beperken bij de beide laatste, omdat deze op het
grondgebied van Achlum liggen. Onder de commissie van vijf boeren
waren er twee Achlumers: Fedde Jacob Strikwerda wonende
aan de Groenedijk op de grens met Wonseradeel, en Pier
Aukes Draisma op Groot Ludum, wiens zoon Ulbe Piers
Draisma later een voorname rol speelde bij de oprichting
van de assurantie maatschappij Achlum. De vader Pier
Aukes heeft al die jaren de administratie van de
commissie bijgehouden.[6] Vanzelfsprekend kon de commissie
niet zonder inkomsten. Die kwamen van de boeren uit de
omgeving. We vinden daarin de namen van Ieb Pieters op de
Kloosterplaats die voor 135 ½ pondemaat afdroeg. Op
Monnickenbildt woonde Claes Jansen en droeg voor 98 ½
pondemaat bij. De buurtschap Goorlum vermeldt twee
plaatsen namelijk Groot en Kleine Wiske waar Oeds Jans en
Sybren Paltes woonden, maar de twee andere boerderijen
van Goorlumerburen worden niet genoemd. Het Heech Hiem
werd bewoond door Reinder Reinders. Hij betaalde voor 67
½ pondemaat. Ook kleinere gebruikers van landerijen
betaalden mee, want in 1738 betaalde de bekende Klaas
Gerrits Wieringa (Klaas Kunst) 7 ½ pondemaat. Deze
7 ½ pondemaat schijnt zijn eigendom te zijn geweest,
want hij woonde op een veel grotere boerderij van
professor Venema (35). We noemen hier maar enkele. |
|
|||||||||
Om de administratie te vergemakkelijken
voor de gecommitteerden wisten ze hoe zij dit appeltje
moesten schillen. In 1812 en 1813 maakten zij gebruik van
de diender of veldwachter in het dorp de heer Pieter
Haijes Robijn. Hij diende voor 15 gulden in het jaar om
te zorgen voor de incasso bij de florijnplichtigen en hem
viel de eer te. beurt om de omslag op te maken over de
pondematen land die men in gebruik had. Er zijn tijdens het beheer van deze
gecommitteerden geen grote werken aan de tillen
uitgevoerd. Het bleef bij gewoon alledaags onderhoud.
Grote vernieuwingen waren vermoedelijk ook niet nodig
want in 1728 was de Schapetille geheel vernieuwd. We zien
dan verder dat in 1737 wordt betaald aan Hessel Beyma 6
gulden 10 stuivers voor geleverde steen. Aan dezelfde man: voor levering van
120 wrakke pannen 3 gulden en 12 stuivers. Ook aan Beyma:
20 geleverde moppen (steen) en cement. "De timmerman
Hessel Beyma komt in die jaren in de boeken herhaaldelijk
voor. Het is echter opvallend dat er telkens wrakke
pannen worden geleverd, waarmee in die dagen schijnbaar
de bruggenhoofden werden opgezet, hetgeen duurzaam was en
een stevige constructie gaf. R. Boekholt ontvangt 8
gulden, 4 stuivers terzake verteringen van
gecommitteerden. Bij het vergaderen kon men toen ook niet
op een droogje zitten. Ook omstreeks die tijd, het was 11
maart 1737, werden er verteringen gemaakt bij de hospita
van De Bogt te Franeker. |
||||||||||
Het was echter niet één en al
waterkering wat er te vermelden was. In het jaar 1672
bedreigden vijandige oprukkende troepen via Munster in
Duitsland de vesting Coevorden en onze steden. Van overheidswege werd een oproep
gedaan om weerbare mannen te mobiliseren, maar de animo
was niet groot. Het was ook geen kleinigheid als
ongeoefenden een geoefend leger dat in aantocht was
tegemoet te treden. De overheid besloot toen het lage
midden van de provincie onder water te zetten om zo de
vijand te keren. Gedeputeerde Staten gaven opdracht de
sluisdeuren open te zetten. Het zoute water stroomde
binnen. Dit gevoegd bij het overigens reeds aanwezige
brakke water, had tot gevolg dat in Achlum lange tijd
zout in de bodem bleef. Voor het lage midden van de
provincie helemaal een ramp![7] De Slachtedijk, gezien vanaf de
Schapetille in de richting Arum, thans Monnikenweg, lag
eertijds hoger dan thans het geval is. In het begin van
deze eeuw was het duidelijk dat de erven van de daaraan
staande woningen lager lagen dan de kruin van de weg.
Door vernieuwingen aan de rijweg is deze lager komen te
liggen, zodat deze op vrijwel gelijke hoogte kwam te
liggen met de erven. Ter hoogte van de kerk is de
Slachtedijk ook verlaagd, maar hier had men tevoren
toestemming voor gevraagd. In het gemeentearchief is
correspondentie aanwezig, gevoerd tussen de kerkvoogdij
en het waterschap Vijf Delen. In 1821 verzocht de
kerkvoogdij de Slachtedijk te mogen afgraven "tot
zekere hoogte" om het achterland beter te doen
afwateren. Wat nu die "zekere hoogte" was staat
er niet bij. Er werd toestemming verleend onder
voorwaarde: "Niet lager af te graven dan 30 duim
boven de vereiste hoogte van de overige
Slachtedijk". De Slachtedijk was vermoedelijk ter
hoogte van de kerk even hoog als het kerkhof thans ligt. De kerkvoogden hadden blijkbaar
belang bij verlaging van de Slachtedijk maar wij kunnen
op dit hoge punt het belang van afwatering niet
begrijpen. Later is de terp afgegraven. Ter hoogte van het Jonkerschap lag
er naast de Slachtedijk, langs de woningen van het
Jonkerschap, een voerpad. |
||||||||||
Sinds mensenheugenis heeft de kerk van
Achlum het recht het grasgewas van de Slachtedijk te
verhuren. Hetzelfde gebeurt in de andere dorpen waar de
Slachtedijk langs loopt. Ten behoeve
van de pachter heeft ook de kerk van Achlum een zogenaamd
dijkhuisje halverwege het dorp en Kiesterzijl staan. Het
geheel wordt verhuurd aan belanghebbenden. Andere delen
van zowel de Groenedijk als de Slachtedijk aan de andere
zijde van het dorp werden tot de 2e wereldoorlog eveneens
door de kerk verpacht. De vorige eeuw zijn er elders
processen gevoerd tussen het waterschap de Vijf Delen als
eigenaar van het dijklichaam, de kerk als verpachter van
het grasgewas en de gemeente als beheerder van de
rijbaan. De vraag was toen of er een veekering overdwars,
over de Slachtedijk, mocht worden aangebracht.[8] |
||||||||||
Op gezette tijden werd de dijk
gecontroleerd door een daartoe verzochte commissie namens
het waterschap. Met deze controle kreeg de kerk ook te
maken vanwege het niet in orde houden van de Slachtedijk
tussen het dorp Achlum en Kiesterzijl. Zij ontving in 1842 per brief een aanwijzing van de grietman van Franeker omdat de kruin van de dijk bij de schouwing niet in orde was bevonden. De rijsporen, zo schreef de
grietman, waren door grond uit de zijkanten en bermen
opgevuld, waardoor de rijbanen smaller, te smal, waren
geworden. De sporen hadden beter door materiaal van
elders kunnen worden aangevuld. De verhuur van het
grasgewas bracht enig voordeel op zo stelde men. Daardoor
konden de kerkvoogden de rijweg in goede staat houden. |
||||||||||
[1] Tegenwoordige
Staat [2] Tegenwoordige
Staat [3] Binnendijken en Slaperdijken in Friesland, ing. K.A. Rienks en ing. G.L. Walther [4] Binnendijken
en Slaperdijken van Friesland [5] Binnendijken
en Slaperdijken van Friesland [6] Particulier archief van Draismas, gemeentearchief van Franekeradeel [7] Verdediging van Friesland 1672 73 van W.E. van Dam van Esselts [8] Kerkelijk
Archief |
Verder naar de 38 Stemhebbende Boerderijen > | |||||||||
©Klaas van der Pol, Drachten 1987 - VanderVelde.Net |