De
geschiedenis van Achlum |
||||||
De huizen en haar bewoners | ||||||
|
||||||
Het
Jonkerschap wordt min of meer als centrum van het dorp
beschouwd. Er zijn schrijvers die menen dat de naam
afkomstig is van landheren en grondeigenaren die hier wel
samenkwamen. De schrijver W.B.S. Boeles geeft in "Vicariegoederen
in Friesland" een andere uitleg van de naam
Jonkerskip. Wat ons aannemelijk voorkomt, omdat het bij
de pastorie zou kunnen passen. Hij schrijft dat de naam
vermoedelijk afkomstig is van de Jonge, helper van de
pastoor. Bijna iedere pastoor van een kerk had naast zich
een vicaris, welke naam de laatste jaren in een kerkelijk
ambt terug komt. Het was de helper van de pastoor, zijn
rechterhand, een soort adjudant. Men heeft hem omschreven
als: "De pastoor help enden bystandt toe dwaen in
needen in nioed, als dat dy pastoor byorret, ende behoeff
is in redelieke secken, als in missen toe dwaen, bicht
tot heren, sacramenten to ministrien" (hij moest dus
missen bedienen). Omdat hij meestal jonger, jongste,
jonker was dan de pastoor en ondergeschikt aan deze, werd
hij door het publiek als afzonderlijke instelling
beschouwd, voornamelijk ook doordat hij
vicariegoederen ter beschikking had en van de pacht kon
leven. Het was een apart "schap" vandaar dat
het volgens Boe1es meermalen als Jonkerschap werd genoemd.
Het is niet uitgesloten dat de naam Jonkerskip hieraan
ten grondslag ligt. Het
Jonkerschap was van oorsprong een grasveldje met aan de
zuidzijde de verhoging van de Slachtedijk die verder
langs de vaart naar Paijezijl liep en aan de westzijde
een vijftal woningen. Kort voor de woningen langs liep
het Kerkepad naar de kerkhofdam. Het pad is in 1851
verbreed, zoals we zagen. De aanliggende woningen
moesten ook toen de uitvoering betalen en dat waren er
vijf. Deze vijf betaalden 1/3 en de kerkvoogden 2/3 zo
vermeldt het gemeente archief, zodat er vijf wonirgen
stonden. Maar er woonden meer gezinnen in deze vijf
woningen. Aan de andere zijde van het pad, tegenover de
Kerkhofdam, stond U.P. Draismaweg no. 1, een voor die
tijd grote woning. De familie Draisma de Vries woonde er
in het begin van de vorige eeuw toen ook de administratie
van de assurantie maatschappij werd ingevoerd. Er woonde
toen ook reeds een viertal gezinnen in. Er was een grote
tuin achter het huis, gedeeltelijk als groentetuin in
gebruik met enkele vruchtbomen. Aan de noord- en
zuidzijde werd de tuin afgescheiden door een brede sloot
en aan de west- en oostzijde door een 1.80 meter
gemetselde muur. Het geheel gaf een voornaam aanzien.
Langs
de achtererven van de woningen aan het Jonkerschap tussen
deze erven en pastorietuin bevond zich de vrij brede
Kerkhofopvaart die liep vanuit de dorpsvaart naar de
Kerkhofdam. Na de tweede wereldoorlog is deze vaart
gedempt en de ontstane ruimte is bij de achtererven van
de woningen gevoegd. De opvaart zou in 1821 worden
uitgebaggerd. De kosten moesten worden gedragen door vijf
belanghebbenden, waaronder de kerk ea de pastorie. In de
publicatie van de aanbesteding wordt gesproken over een
"schiphuis" waarui t de "slatmodder"
afgevoerd moest worden. Het is niet duidelijk geworden
waar dit schiphuis zich heeft bevonden en van wie het was.
Ook staat er in het bestek dat de aannemer uit de
aanneemsom een viertal posten moest betalen en wel: 1.
gereedschappen, 2. het hout, 3. het arbeidersloon en 4.
de drank. Het laatste moest de aannemer blijkbaar ook ter
beschikking van de arbeiders stellen, het wordt vreemd
genoeg, afzonderlijk genoemd. Het lag in ieder geval, op
dezelfde lijn als het loon, zo doet het zich voor. De inzichten hierover zijn gelukkig veranderd want volgens de thans geldende Arbeidswet is het verboden de lonen van een bedrijf zelfs uit te betalen in een lokaal waar sterke drank wordt verkocht. Dit om de verleiding weg te nemen een deel van het loon hier te besteden. Dit even terzijde over het baggeren van de opvaart. Ons doel was de omstandigheden te vermelden over de woningen aan het Jonkerschap. Aan het Franekereind tussen de Oude Loop en de vaart naar Paijezijl was geen enkele bebouwing. In 1867 werd het eerste gebouw er neergezet en wel de chichoreifabriek. Tegenover
het Jonkerschap, naast een opslagplaats aan de vaart,
stond een winkelpand dat er in het begin van de vorige
eeuw ook reeds was. Er is, voor zover wij dit kunnen
nagaan altijd een winkel in geweest. Daarnaast diende het
in 1862 tevens als veestalling van een koemelker en
stond de bewoner ingeschreven als "tapper" van
alcoholica. Een winkelier Stellingwerf heeft er gewoond,
wiens naam we in de vorige eeuw nog wel eens
tegenkwamen. |
||||||
Over het hoge
bruggetje. Aan
de overzijde van de Kerkhofopvaart stond de woning
laatstelijk bewoond door de familie Posseth. Hij is na de
tweede wereldoorlog afgebroken en stond pal tegen de
rijbaan ongeveer een meter beneden de kruin van de weg.
In 1873 werd het bewoond door drie gezinnen. In
jaren daarvoor is er een kruidenierswinkeltje in
gevestigd geweest evenals de aan de overzijde van de weg
staande winkel van de kleermaker en kapper. Het huidige
dorpscafé is gebouwd in 1862 op de plaats van twee oude
woningen, waarin de gebroeders Steenstra hun wagenmakerij
in hadden gevestigd. De Steenstra's verhuisden naar een
ander pand in het dorp, toen het café is gebouwd.
Daarmee had Achlum een kapitaal dorpscafé dat het
dorpsaanzien belangrijk verrrijkte. Ten westen hiervan
woonde jaren lang de turfschipper van het dorp en ook is
er een bakkerij in gevestigd geweest. |
||||||
Verderop was de woning
Dorpstraat 8 welke in 1813 bewoond werd door Rein Lubbert
de Vries. Het huis werd later geschikt gemaakt voor
bewoning van twee gezinnen, één gezin aan de voorzijde
en een gezin aan de achterzijde. Hier heeft ook gewoond
de oprichter van de chichoreifabriek de heer Willem
Veldkamp. Het volgende pand was vanouds een wagenmakerij,
het laatst als zodanig bewoond door de familie Zwaagstra.
Dit had nog een oud aanzien tot het in het begin van de
dertiger jaren door brand werd verwoest. De
plaats waar thans een nieuwe burgerwoning staat,
Dorpsstraat no. 10, is één der oudste woonsteden van
het dorp. Aan de westzijde hiervan heeft een vrij grote
loods gestaan, waarin de bewoners van no. 10 een beroep
hebben uitgeoefend. Het was voorheen een markante woning.
Waarschijnlijk door de grote vraag naar woongelegenheid
zijn er in het midden van de vorige eeuw vier
wooneenheden van gemaakt, waar respectievelijk een
schoenmaker, arbeider en koopman in woonden. Het was
jaren daarvoor bewoond door een Pieter en Cornelis en
ook door Sikke Westra. Sommige van deze Westra's waren
boeren en anderen hebben in een loods ernaast een
leerlooierij gehad. In dit bedrijf had de familie in 1749
reeds een goed bestaan. Rond
de eeuwwisseling is het bewoneraantal teruggebracht en is
de loods een graanmaalderij geworden. Het laatst was het
geheel in gebruik bij de familie Lemstra. De loods stond
vroeger dichter aan de vaart, ongeveer met de voorgevel
op het midden van de weg. Dit was gemakkelijk voor het
uitspoelen van de huiden, die in het ijkbad waren
behandeld. Bij vernieuwing van de loods in de jaren
twintig van de vorige eeuw is hij naar achteren geplaatst.
Van het oude gebouw is niets meer over gebleven. Ook
het hiernaast gelegen pand, Dorpsstraat 12, is één der
oudsten van het dorp. waar vroeger de Kooistra's in
hebben gewoond en er een kruidenierswinkel in hebben
gedreven. Het staat op een lage grondslag waaruit blijkt
dat het heel oud moet zijn. Net als veel woningen in de
jaren zestig van de vorige eeuw, is ook dit pand
uitgebreid met enkele wooneenheden, maar is het
woongedeelte in de oude toestand teruggebracht. Thans
is er een timmerbedrijf in gevestigd. Enkele
percelen verder staat ook een winkelpand dat de stormen
der tijden heeft doorstaan. Het is thans nummer 16,
laatstelijk bewoond door de familie Riewalt. Het stond er
in 1813 reeds. Het was een dubbele woning ook wel
gebruikt als rentenierswoning van ene Anema. Aan de
achterzijde is het in 1868 uitgebreid met enkele woningen,
die reeds lang niet meer in gebruik zijn. Op
de hoek van de huidig genaamde Monnickenweg en de
Dorpsstraat stond in 1813 een woonhuis met
timmerwerkplaats van Auke Klazes Wiersma. Het was eèn
woonhuis met een kleine werkplaats. In 1875 trok Wiersma
er een naast staande woning bij, waar hij een werkplaats
van maakte. De zaak ging nadien over naar Rients Westra,
die veelal terpen kocht en de modder verkocht. Deze
gooide de oude boel plat en bouwde er in 1899 de huidige
timmerwinkel. Er stonden toen verder enkele
arbeiderwoningen en op het eind van het doodlopende
voetpad een woonhuis met timmerwerkplaats, later in
gebruik als werkplaats voor de dorpsschilder. |
||||||
Laten we dan even langs de bebouwing aan
de overkant van de Dorpsvaart gaan waar voor 1813 slechts
enkele woningen stonden. Het waren de woningen van het
veehoudersbedrijf, laatstelijk bewoond door de Ten
westen hiervan lag oorspronkelijk een bij het bedrijf
behorende boomgaard, met in de hoek tegen de dorpsvaart
een prieeltje. In de boomgaard is in de dertiger jaren
van deze eeuw een dubbele woning van rode steen
opgetrokken. Er bevond zich tussen de boomgaard en de
Bakkersteeg een opvaart die naderhand is gedempt. Van
de Bakkersteeg is het oudste gebouw de bakkerij, waar de
dichter Harmen Sijtstra zijn jonge jaren heeft
doorgebracht. De ten noorden hiervan staande dubbele
woning en de diaconiewoningen er achter behoren tot de
oudste woningen van het dorp. De diaconiewoningen zijn
thans ingericht als kleedlokalen voor de erachter
liggende sportvelden. Verder
zijn aan de noordzijde van de vaart in 1853 de woning
Tanjabuurt 18 gebouwd en in 1869 de huidige woningen no.
27 tot en met 31. Daarvoor was die zijde gewoon weiland.
Waar de naam Tanjabuurt vandaan komt is ons niet bekend
geworden. Het moet in de jongste geschiedenis worden
gezocht omdat de buurt nog maar ruim een eeuw oud is. Er
heeft in het begin een Tanja in de laatst genoemde
woningen gewoond waar wij het mee in verband brengen. |
||||||
Van de woning met smederij ten zuid-westen
van de Schapetille (Smidstille) is meer bekend. Zij staat
tegen de brug en maakt deel uit van het bruggehoofd. De
noordelijke zijmuur van de woning annex smederij vormt
één geheel met de walbeschoeiing. Vroeger, we spreken
dan van vorige eeuwen, was het noordelijk gedeelte, tegen
het water, in gebruik als smederij. Het zuidelijk
gedeelte van de woning en erachter een timmer- en
wagenmakersbedrijf waren jaren in gebruik bij Fokke en
Rients Bruinsma. De
woningen erachter, langs het water zijn later weer
gebouwd. Hier
is ook verschil.in hoogte van de vloeren. De dochter van
de laatste smid Van der Velde vertelt uit overlevering
dat haar voorouders bij het verwerken van lang materiaal
in de smederij de deur van het woonvertrek openden, omdat
aan de voorzijde, door de hoogte van de oprit van de brug,
geen ruimte was. De oprit van de brug was toen veel hoger. Rond
1700 woonde er Pijter Siemons en later Rommert Pijters.
De hiervoor genoemde dagboek schrijvende boer Jan Wijbes
liet er ijzerwerk voor de bouw van zijn schuur maken. En
er werd regelmatig ijzer voor de bruggen gemaakt.
Omstreeks 1800 woonde er Eke Pijters of Pieters, die een
jaar of wat floreenontvanger is geweest. Dat was in die
dagen een nogal voorname functie. De familie nam in het
begin van de vorige eeuw de achternaam Langius aan. En
een knecht Tjeerd met de achternaam Van der Velde trouwde
met een dochter van Langius. De
smid had behalve dat hij het beroep in deze woning
uitoefende ook een schuur of loods aan de andere kant van
de brug in gebruik. Doordat de opvaart van Monnickenbilt
achter de schuur langsliep, was er tussen deze opvaart en
de brug weinig ruimte. In 1925 is de opvaart gedempt en
is de nieuwe huidige smederij op het uitgebreide
perceeltje grond gebouwd. De eeuwen door gebruikte de
smid de loods als opslagplaats van zijn materiaal en
hield er tevens een varken en een aantal kippen. Aan
de zuidzijde, waar nu de kerk staat, grensde het perceel
van de smid aan land dat behoorde bij de
kloosterboerderij. |
||||||
Verder langs de Slachtedijk, thans
Monnikenweg, in de richting Arum, werden de woningen van
Klein Kimswerd gebouwd in de jaren 1860- Totdat
de onderwijzer hierover de beschikking kreeg woonde hij
nog, zoals voorheen, in de kosterwoning bij de kerk. De
rustend onderwijzer Ulrich Donia woonde daar nog in 1885. Door
de uitbreiding van het inwoneraantal, in het laatst van
de vorige eeuw, lagen er, alleen in de Loop, een vijftal
woonscheepjes. Ook stond een houten noodwoning bij de Abe
Heringazijl, aan de noordzijde van de Groenedijk. Het
stond met de voorzijde op de dijk en van achteren op
palen boven de opvaart. De heesters in de berm van de weg
zijn nog stille getuigen. De
behoefte aan woongelegenheid schijnt rond 1880 groot te
zijn geweest en behoorlijke woningen waren er niet. |
||||||
Andere aspekten uit het dorpslevenZoals
ook elders heeft in Achlum wel eens armoede geheerst.
Maar vaak niet in die mate zoals over andere plaatsen is
geschreven. Voornamelijk in de veengebieden. Dit kon
gedeeltelijk voorkomen worden door het vertrek van vaak
jonge mensen naar gebieden, waar wel werk was. Zij
die echter in een hulpbehoevende staat geraakten, waren
vaak op de liefdadigheid van de bezittende klasse
aangewezen. Zij die zelf niet meer in hun onderhoud
konden voorzien door ouderdom of arbeidsongeschiktheid
waren aangewezen op de vrijgevigheid van anderen of de
georganiseerde hulpverlening van de kerkelijke gemeente.
In het rijksarchief worden de oudste diaconie boeken van
Achlum en Hitzum bewaard. Zij bevatten behalve de
inkomsten en uitgaven een heel kort verslag van de
vergaderingen. Die gingen meestal over het aantal
afgelegde huisbezoeken, maar verder reiken de verslagen
niet. Ook
liggen er in het gemeente archief van Franekeradeel over
rond de jaren 1800 enkele aanvragen voor hulpverlening.
Deze aanvragen werden meestal gedaan door familie of
bekenden van de in nood verkerende mensen. Maar
ook schreef de kerkvoogdij wel eens een briefje waarin
zij de grietman attendeerde op een schrijnend noodgeval,
waaruit blijkt dat de diakenen en de burgerlijke gemeente
elkaar over en weer hielpen of eventueel aanvulden. Dit
heeft geduurd tot de instelling van de Algemene
Bijstandswet in 1963, voorzover wij uit de praktijk weten. Zowel
de kerk als de burgerlijke gemeente omschrijven niet de
omstandigheden waarin de behoeftige verkeerde. We
zouden graag geweten hebben hoe het leven er toen bijlag
van hen, die zowel door ziekte, dood of ongeval in
financiële nood verkeerden. Ook
de huisvesting moest bij schijnbaar uitzichtloze gevallen
worden geregeld. Zo was er in het begin van de vorige
eeuw een overeenkomst tussen de gemeente en de kerk over
de verhuur van de diaconie woningen aan de Tanjabuurt.
Thans dienende tot kleedlokalen van de sportvelden. |
||||||
Op deze foto is de dobbe nog te zien |
Toen de mannen van het begin van de
bewoning in onze streek tot ongeveer het midden van de
vorige eeuw het brood moest verdienen in de landbouw, en
hij bijna of geheel niet kon lezen en schrijven
was er weinig ontspanning voor hem. Zoals bijna overal
was het drankgebruik in Achlum vrij algemeen. Velen
woonden bij de boer of in een huisje in de onmiddellijke
nabijheid van de boerderij. De
arbeidstijden waren lang. Ongeveer in het midden van de
vorige eeuw kwam de afgraving van de terpen en het
vervoer van de modder naar grotere schepen die het naar
het lage midden en vooral naar Gaasterland brachten. De
terpgravers hadden kortere werktijden en waren 's zondags
vrij, wat een opleving in het verenigingsleven te Achlum
meebracht. In
de eerste helft van de vorige eeuw werkten er een voor
die tijd behoorlijk aantal arbeiders bij Westra in de
leerlooierij aan de Dorpsstraat en was de
dakpannenfabriek op gang gekomen. Dat deze arbeiders
kortere werktijden hadden dan de boerenarbeiders en
zondags vrij waren drukte zijn stempel op het dorpsleven,
dat thans te niet is gegaan. Deze groep werd nog
versterkt toen in het laatst van de eeuw de zuivelfabriek
tot stand kwam. Alles tesamen ontstond er een
belangstellende groep die maatschappelijk breed
georiënteerd was, hetgeen voornamelijk tot uitdrukking
kwam door de steun aan verenigingen van maatschappelijk
belang zoals t.b.c.-bestrijding en de zorg voor
maatschappelijk achtergestelden. Een
grote werkloosheid door slechte ecouomische
omstandigheden is er te Achlum niet geweest. Wanneer er
geen uitzicht op enige verbetering was bleef men ook niet
in de toestand berusten door passief af te wachten tot er
verbetering kwam. Nee, men vertrok naar plaatsen waar de
vooruitzichten beter waren. Zo vindt men in alle
werelddelen mensen die in Achlum zijn geboren. De
drinkwatervoorziening gaf in de droge zomers nog wel eens
problemen. Het water was in het algemeen zout door het
vrij gekomen water in de schutsluizen te Harlingen, wat
het oppervlaktewater in de vaarten te Achlum bedierf.
Nu was er een dobbe bij de kloosterterp, naast het
kerkepad van de dorpsstraat naar het klaphekje bij de
kerk. Voor de gezinswas en andere huishoudelijke werkjes
haalde men water uit deze dobbe. Er was een loopplankje
aangelegd naar het midden van de dobbe, zodat men altijd
uit het midden water kon scheppen. Anders
was het met drinkwater. Dit kwam van het dak van de kerk.
De kerk had een grote regenput in de tuin naast het
kerkhof, voor de pastorie, gemetseld van ongeveer 3 bij 1½
meter. Boven op deze put stond een houten optrek met
daarin een houten pomp. Hier werd goed regenwater
verzameld. Elk kon er gebruik van maken. De koster van de
kerk kwam enkele malen per dag om de inwoners van
drinkwater te voorzien tegen een prijs van 1 cent per
emmer. Zoals
iedere leefgemeenschäp had de Achlumer bewoner huis- en
tuinafval, die thans door de reinigingsdienst wordt
afgehaald. Dat was enkele tientallen jaren geleden niet
het geval. Ieder moest voor zijn eigen afval zorgen. Men
had daartoe in de meeste gevallen wel een afgelegen
plaatsje achter in de tuin, waar dit opgehoopt werd. Het
stelde verder niet zo veel voor, want kartonnen
verpakking en glas in de vorm van flessen kwam nog maar
weinig voor. Wel was het de enige plaats waar de wc-ton
van het hûske werd heengebracht. Maar
de kerk had met haar pastorie en school wel een daarvoor
aangelegde plaats. In het weiland van de pastorie
boerderij in de hoek tussen Oude Loop en Dorpsvaart, waar
thans een timmerbedrijf is gevestigd, bevond zich een
kuil, waar de inhoud in werd gestort. In het begin van
deze eeuw is er een vereniging in het leven geroepen die
zich belaste met de afvoer van het huisvuil. Ook dit
behoort tot de aspecten van het dorpsleven. |
|||||
Verder > ©Klaas van der Pol, Drachten 1987 - VanderVelde.Net |