De
geschiedenis van Achlum |
||
bron: www.achlum.info |
De Familie
Van Offenhuysen |
|
De arbeider, de niet bezittende, kon
zich in de vroege bewoning geen avontuurlijk leven
veroorloven. De kans om voortdurend verzekerd te zijn van
zijn levensonderhoud was niet bijster groot. Dus bleef
hij daar waar hij zijn brood kon verdienen. Anders
was het met de bezittende klasse. De zoons vlogen uit,
ontdekten andere volken en culturen. Een middel om de
wereld te leren ontdekken was in krijgsdienst te gaan.
Men zag andere landen en volken. Tegelijk lokte het
avontuur en de mogelijkheid bestond ergens anders emplooi
te vinden. ` |
||
Zo verging het ook de bekende
Achlumer familie Van Offenhuysen, waarvan in de
middeleeuwen een stins op de terp heeft gestaan, die
dezelfde naam draagt, nl. de Offinghuyster terp. Zoa1s
zoveel terpen in Achlum is deze in de jaren rond 1925
afgegraven. Hij lag daar waar momenteel de boerderij
Herbayumerweg 3 staat, tussen de Slachtedijk en de Loop,
gekenmerkt letter H. De kruin van deze terp bevond zich
ongeveer Het
is daar, met de er tegenaan liggende terp, G op de
plattegrond, en de boerderij De Terp heel vroeg bewoond
geweest, wat blijkt uit enig in 1983 gevonden aardewerk
bij terp G. Dit aardewerk was van het zogenaamde Ruiner-Wommels
type, bestaande uit twee kannetjes en een maalsteen
daterend uit de vierde eeuw voor Christus. |
||
Johannes | Zo leefde er omstreeks het jaar 1019 een
Johannes van Offerhuysen die met zijn vriend Joucke van
Harlige uit Almenum in krijgsdienst ging. Hij is daar
tegelijk met zijn vriend gesneuveld. |
|
Douwe |
Enkele jaren later, het was ongeveer 1042, begaf
Douwe Offenhuysen zich met meerdere voornamen uit
Friesland, die toen ook wel edelen werden genoemd, naar
het leger van Hendrik III. Hij gedroeg zich daar zeer
dapper, zo menen wij en werd zelfs in Hongarije door de
keizer onderscheiden. |
|
Taeco |
We komen dan vele eeuwen later zo omstreeks 1411 -
1412 een Taecko van Offenhuysen tegen. Deze werd door de
floreenstemmers voor dat jaar gekozen tot grietman van
Franekeradeel. De grietmansfunctie kwam ongeveer overeen
met wat thans de burgemeester is. Men werd voor de tijd
van een jaar naar voren geschoven of gekozen door de
bezittende klasse. |
|
Saco |
Weer later woonde er op de stins een Sako van
Offenhuysen. Het was een roerige tijd met veten en kleine
oorlogen. Toen voornamelijk tussen de inwoners van Noord-Holland
en de Friezen. Sako heeft ook weer dienst genomen en wel
in het leger van Hendrik VII en is in Italië gesneuveld. |
|
Hans |
Het was in 1421 dat Hans van Offenhuysen rechter was
in Franekeradeel en enkele jaren later herhaalde dit zich
nog eens. Het was nog steeds een vrij onstabiele
samenleving die soms vrij plotseling wisselde, met als
gevolg dat ook de kloosterbevolking er haar invloed van
ondervond. De binnenlandse partijschappen waren, vooral
voor een buitenstaander niet altijd doorzichtig zodat het
leven vrij ongewis was. Deze man kwam in 1443 met
de kloosterlingen van Ludingakerk overeen dat het
klooster ten eeuwige dage de vloeddeuren van Atjetille
zou onderhouden. Deze waterkering zou de eerste stoot van
een watervloed vanuit Harlingen op moeten vangen. Het
is toch ook geweest dat het gedrag in het klooster
Ludingakerk aanstoot gaf en overlast aan de naburige
gemeenten en gehuchten. Het klooster was niet uitsluitend
meer een plaats van bezinning en gebed, maar zakelijk
gezien, meer een landbouwkolonie die economisch goede
uitkomsten gaf. Het stond in die jaren bekend om zijn
uitstekende resultaten in de vetweiderij. Er
waren klachten over het leven in het klooster gekomen,
van de pastoors van Harlingen, toen nog Almenum, Franeker
en Achlum/Hitsum. Na herhaalde besprekingen met enkele
edelen om orde op zaken te stellen, werd de hulp
ingeroepen van enkele ernaast wonende edelen waaronder
Hille van Eeslum en Hans van Offenhuysen. Zij hebben zich
beijverd het leven weer in goede banen te leiden. Uit het
verdere verloop van het klooster blijkt dat het weinig
heeft geholpen. Het raakte ondanks bemoeiing toch in
verval. |
|
Atte |
Bij een opgave van in gebruik zijnde buitendijkse
landerijen in 1546 geeft Fetthe Rinthiezoon schriftelijk
op 6 pondemaat land te gebruiken waarvan Foppe ten
Noorden en Atte van Offenhuysen ten zuiden naastliggers
zijn. Landheer hiervan is het Convent van Achlum. Maar
waar deze Foppe en Atte hebben gewoond weten we niet. Zij
geven zelf buitendijks geen land op, zodat ze
vermoedelijk binnendijks hebben gewoond. |
|
Frederick |
Gezien het verloop in de geslachten is het niet
onmogelijk dat één van deze beiden de vader van
Frederick van Offenhuysen is geweest, die leefde
omstreeks 1560. De daarop volgende jaren is meer van deze
man bekend. In het kerkelijk archief van Achlum wordt
Frederick in 1560 genoemd bij controle van de kerkelijke
rekening. De kerkvoogden van Achlum, Sas Dircksz, Tinie
en Hessel Jacobsz. hebben de rekening overlegd. Er
waren dus toen al kerkvoogden, hoewel voor de hervorming.
De pastoor van Tzum kwam met de grietman; de
gemeentesecretaris en de drie kervoogden bijeen "In
des pastoers woenhuys". Maar er waren nog meer bij
uitgenodigd en wel Fredderick van Offenhuysen "Hearscap
aldaer" alsmede Dirck Folkertsz. Dorpsrechter. |
|
Enkele jaren later, in 1563 waren er
volgens het kerkerekenboek 16 stuivers verteerd bij
Toenijs Toeniszoon met Fredderick Offenhuys en Meyncke
Jans: "Om met de beeldsnijer ouer een te comen en
hij is er niet". De beelden waren verwijderd maar
moesten weer worden opgehangen. De beeldsnijer moest er
bijkomen, maar hij kwam niet. We zien in deze beide
gevallen dat Frederick zich inliet met de protestantse
godsdienst en zich daarvoor ook inzette. Voornamelijk
door het verzet van de edelen tegen het spaanse gezag met
de daarop steunende rooms katholieke kerk werden er in
die dagen veel edelen en eigengeërfde boeren verbannen,
terwijl de goederen en bezittingen werden geconfisceerd.
Wanneer ze terug kwamen waren hun bezittingen door
anderen in bezit genomen. Het leven van deze ballingen in
Noord Duitsland was alles behalve gemakkelijk geweest. Er
zijn ook velen daar gestorven. Of
onze dorpsgenoot Frederick van Offenhuysen ook balling is[1]geweest staat niet vast. Aangenomen kan
worden dat hij wel partij getrokken omdat Philips II op
26 juli 1566 een besluit uitvaardigde aan diens:
Seer lieve ende beminde neve de hertog van
Alva die hem voor eeuwig verbannen moest en al zijn
goederen verbeurd verklaren :wegens wederspannigheid ende
beroerte". Het vonnis van de "Seer lieve neve"
is vermoedelijk nooit uitgevoerd want verschillende malen
komen wij de naam Van Offenhuysen tegen. Twee jaar later
is hij weer van de partij als de grietman van
Franekeradeel Pieter Beymer hem met de pastoor Tzumme van
Mantgum ontvangt bij de rekendag van de kerk. Fredderick
van Offenhuysen Hearscapstaat er. Hij was er
dus nog In 1578 staat zijn naam weer in het kerkerekenhoek,
maar dat zal de laatste keer zijn als "Hear van
Achlum" want datzelfde jaar wordt hij opvolger door
vertrek van de grietman Van Beymer. Het was volgens de
gegevens op 15 september van dat jaar. Doch kort daarvoor,
op 10 juni was hij dijkgraaf en later ontvanger generaal
van het waterschap Vijf Delen Zee- en Slachtedijk
geworden. We
zien dat hij een aanzienlijke staat van dienst tot nog
toe had opgebouwd. Wat inmiddels niet onbekend was
gebleven, want enige jaren eerder, in 1574 steunde hij de
landvoogd Caspar de Robles bij de verhoging van de
zeedijk. Zijn naam is hierdoor blijven voortbestaan
doordat hij is vermeld op het gedenkteken Terminus, de
stenen man, op de zeedijk te Harlingen. Het opschrift
hiervan luidt:"Kolonel Kaspar Robles. In de jare
1574 is deeze dijk onderlecht; Wefende Dijkgraaf Rijve
van Roorda en gedeputeerde Binnendijks Frederick van
Offenhuysen". Hij was toen nog geen dijkgraaf,
zoals de inlichtingen die wij van het waterschap kregen,
luidden. |
||
Van deze Frederick van Offenhuysen is
iets meer bekend. Hij was gehuwd met Riemck Adriesdochter
of Hieme van Waltinga. Het echtpaar had twee,
vermoedelijk drie dochters, waarvan Habel de meest
bekende is. Deze Habel trouwde eerst met Ressel Feijtsma
van Huizum die met zijn eerste vrouw Banck Galama in
ballingschap te Lier had gewoond, waar deze vrouw is
overleden. Het echtpaar Feijtsma-Offenhuysen kreeg twee
zonen Jelger en Gale die beiden jong zijn gestorven. Het
huwelijk heeft niet lang geduurd, want in 1585 is
Feijtsma overleden en in de kerk te Huizum begraven. Daarna
trouwde Habel met Julius Dominicus van Hoitinga een
familie uit het westelijk deel van Friesland. De naam van
deze man komt op de grote klok in de kerktoren voor. Het
echtpaar Habel en Dominicus of soms ook Douwe, had een
dochter die gehuwd is geweest met Bernardus J. Affuede
tot Groningen, op wiens naam de boerderij Offenhuysen in
het stemregister van 1640 stond. We
kwamen de naam Van Offenlluysen nog eenmaal tegen in 1595,
15 jaar na de reformatie. De Franeker academie had een
tiental jaar bestaan, maar er waren nog steeds
verschillen van meningen geweest, bij zowel de
hoogleraren als bij de studenten. De Gedeputeerde Staten
benoemden naar aanleiding daarvan toen een externe
commissie die zou trachten de vrede te bewerkstelligen.
Frederik van Offenhuysen wordt genoemd als lid van deze
commissie. De juiste datum van zijn overlijden is niet
bekend. Van de zijde van het waterschap De Vijf Delen
meent men: 1598. De
naam Van Offenhuysen is blijven voortbestaan in de terp
en de boerderij aan de Franekerweg (no. 16). |
||
[1]
Vrije Fries dl. XVII 52 Mr. A.J. Andreae |
||
Verder > < Terug naar overzicht Families ©Klaas van der Pol, Drachten 1987 - VanderVelde.Net |