De
geschiedenis van Achlum |
||||||
De Familie Hibma |
||||||
Van de bewoners van de boerderij nummer 21, Heringastate is uit de 18e eeuw vrij veel bekend, doordat zij een bedrijfsboek hebben bijgehouden, waarvan het oorspronkelijke zich in het rijksarchief te Leeuwarden bevindt. We zullen deze familie volgen om een inzicht te krijgen hoe men leefde en wat er zoal in de omgeving gebeurde. Van
de familie waren het achtereenvolgens Jan Wijbes, Wijbe
Jans en Jan Wijbes die later de familienaam Hibma
aannamen. |
||||||
De
eerste, Jan Wijbes, kwam vermoedelijk in Hij
was toen 27 jaar. De familie bemoeide zich de volgende
geslachten echter wel met de kerk te Achlum,
doordat zij meestal administrerend kerkvoogd waren.
|
||||||
Het rekenboek |
Bij de opsomming van een nieuw
begin behoorde ook de aanschaf van de huishoudelijke
voorwerpen en wel: |
|||||
spiegel bijbel 8
pannen hugel
(ketelhaak) asschop loeywagen
wijtter (witkwast) boender
duael
(dweil) sleef konckerdanseboeck (concordantie = lijst van in de heilige schrift vervatte woorden en spreuken met aanwijzing v.d. plaats) 7
lepels koekpan hoepnet
(schapnet) 1
doosin tafelborden stoffer 2
groene lakens 1
zack heche |
kame donghaakklauw tange feeger reage haerborstel loeiwagenstok
bont
schortjes kleed naeykorf goot
leng (koperen kookpot) gotlingreck hangijser grote
stenen pot klaerkorf elf
ellen teek turfkorf bed
en pul 9
¼ ellen teek oorkussen 2
paar gordijnen houtwrijver kalckpot. |
|||||
Tegenwoordig bedient de vrouw zich van
vernuftiger apparaten. Een eenvoudig man zou zich dit
niet in één keer hebben kunnen aanschaffen. |
||||||
Jan
Wijbes neemt dan een knecht aan. Meestal bestond het
inwonend volk uit meerdere personen, die ieder een eigen
aanzien in het boerebedrijf hadden. Rangen en standen
waren ook toen latent aanwezig. Het personeel bleef
daarentegen zelden lang bij dezelfde boer. Daarvoor
leefden de werkgever en werknemer te dicht bijelkaar
onder hetzelfde dak. De wrijving ontstond meestal, maar
niet altijd, uit de betrokkenheid bij het werk, maar
ook de karaktereigenschappen spraken een geducht woordje
mee. De arbeidsduur beperkte zich meestal tot 2 à 3
jaar. Het was echter niet onvoordelig om een jaar langer
te blijven, want elk jaar ging het loon omhoog. Het
aanvangsloon hing, behalve van de capaciteit, ook van de
leeftijd af. Van
1702 tot 1703 verdiende Johannes Tjallingsz., Jan Wijbes
eerste knecht, fl. 60,- en naast hem diende Tjalling
Baukesz. Als tweede knecht fl. 30,- per jaar. |
||||||
Toen
Johannes het volgende jaar een andere boer opzocht,
promoveerde Tjalling tot eerste knecht. Wat het loon
betreft was dit voor Jan Wijbes voordeliger want Tjalling
verdiende fl. 40,- en een paar schoenen van plusminus fl.
2,- hetgeen samen voordeliger was dan de fl. 60 van de
vorige eerste knecht. Tjalling
haalde de f 60,- van zijn voorganger echter ook
weer niet. In 1706 moest hij het nog doen voor f 56,-
per jaar en in 1707 let. vertrok hij. Hoe wreed het leven
ook toen was blijkt uiteen mededeling van de werkgever
dat hij afgeaccordeerd was met Sijbrens
Jansz. Er was afgesproken dat deze jongeman knecht bij
hem zou worden, maar een definitieve afspraak was er nog
niet gemaakt, vermoedelijk ook niet omdat de aanbieder
nog niet zo oud was want hij schrijft verder: "Ik
ben met Jan Heines, de vader van Sijbren Jans
afgesproken, dat wij hem niet zullen hebben, mits zijn
zwakheid als allerzins, soodat ik voor hem in de plaats
zal hebben Kneeles Jelles". De jongeman kwam niet
aan de bak vanwege zijn zwakke gezondheid. Het
was ook in de beginjaren dat hij levert: "Aan Hidde
Hantzen hacker toe Achlum neegen lopen en seeve half
varndel rogge, het loopen veertien brooden en die op de
kerfstock wegh te haaeln". |
|
|||||
Hier
komen we het woord "kerfstock tegen. Een
notitieboekje in de winkel werd er niet op na gehouden.
Men kon waarschijnlijk ook niet schrijven. Een stok
aanleggen en er iedere keer als er broden gehaald werden
met een mes een kerf in snijden, was de enige oplossing. En
dan. "met Hijdde Haentzen hacker toe Achlum
gereckent het aantal broden. 11
maart 1703 aan Schelte Wijbes geleverd twee biggen.
Schelte Wijbes was een broer van Jan Wijbes en leefde van
1667 - 1708. De
volgende jaren leverde hij enkele malen rogge aan de
backer toe Achlum, maar toen was het Wiebe Heijns. In
zijn administratie vinden wij de verkoop van koolzaad,
gerst, rogge, tarwe, haver, bonen en kapucijners, maar
geen aardappelen. Omstreeks deze jaren werden de eerste
aardappelen verbouwd. Hij
had ze nog niet verbouwd en waren waarschijnlijk ook nog
niet bekend want dan hadden we het wel gehoord van deze
man, die in hart en nieren boer was. |
||||||
hebben
de bonen geordineert niet dierder te mogen verkopen als
voor 4 Croliguldens in deesen voornamden neersttijdt,
doch dit duierde niet langh, wandt daer quamen weijnigh
bonen te merke, niet als van het slechtste goedt. De
andre worde veel griemanck van gemaeckt, dat galde dan In
1710 bezorgde hij Sijbren Jacobsz backer te Achlum 10
lopen rogge om daar brood van te bakken. En
dan een berichtje, niet uit Achlum, want in 1712 de 16e
maart des 5 avonds zeven uur is de ijkmolen bij Franeker
geheel afgebrand. Men weet niet hoe de brand is ontstaan.
Ruim twee en twintig jaar geleden is hij ook afgebrand.
De ijkschors werd hier vermalen om er het leer in te
looien voor de leerlooierijen De
eerste veepest periode (er waren er drie) van 1713
gaat ook aan Jan Wijbes deur niet voorbij. Tijdens de
ziekte van 1713 tot 1719 had hij aanvankelijk geluk en
kon hij de ziekte buiten het beslag houden. Sommige
boeren verloren in die jaren verscheidene malen hun vee.
Pas op het laatst in 1719 trof het ook Jan Wijbes. Hij
verloor om Allerheiligen 13 stuks vee en hield twee
rieren en een oude koe over. Hij kocht toen weer
een koe voor f 51, -, "Siek geweest
beest schrijft hij er bij , maar een wankele basis
om opnieuw te beginnen. Er
zijn in de 18e eeuw drie perioden geweest van de
besmettelijke veepest nl. van 1713 - 1719, 1744 - 1745 en
waarschijnlijk de ernstigste van 1769 - 1789. lIet
was daarbij niet alleen de veeziekte, maar de belastingen
drukten ook bijzonder zwaar en de overneid wenste deze
niet te verlichten. Zij meende dat het allemaal wat
meeviel, terwijl vermoedelijk onze provincie meer aan
de staatsfinancien heeft moeten bijdragen dan de andere
provincies. Vooral de grondbezitters hebben zich daar erg
tegen verzet: want een groot deel drukte op hun
schouders. Er was vooral veel verzet tegen de
plaatstelijke overheid die autoritair optrad. De belastingwetgeving
kwam op gang. |
||||||
De
meest bekende varen de vijf speciën, de belasting op
bezaaid land, op paarden en hoornvee, het hoofdgeld en de
schoorsteenbelasting. Jan
Wijbes schreef hierover: "Dat
het gemeen wierde onrustig door het gedieurig geld op een
extra ordinaris manier in te vorderen met klagten van de
afterlijke toestand van s lands financien, met
sterke verbeeldingen ingenomen weesende dat 's lands
penningen niet wel wieren geadministreerd (besteed) en
besonder door het houden van zoveel opsichters bi de
molens (graanmolens) op de havens, langs de grensen en
seekanten" (teveel ambtenaren). En
verder: "In het eerste worde van yder koe (die
stierf) een floreen gekordt (minder betalen) waeronder
men meent wel Aage
Klazes die aan de weg naar Koetille op boerderij 34
woonde, Keimpe
Lieuwes te IJslumburen op boerderij 37, Claes
IJntes werd hengstehouder in het dorp, Age
Pijtters woonde op boerderij no. 9 te Goorlumerburen, Douwe
Tammes op Sickenbuursterasate aan de Lollumerweg, Jelte
IJpkes op de kleine boerderijen op Gelterp, Anne
Sierkes was zijn buurman op de Grote boerderij te
Gelterp, no. 26. Hetzelfde
lot troffen tegelijkertijd Geertie Pijtters en Trientie
IJpes, maar waar deze gewoond hebben, is niet duidelijk.
Het zijn allemaal boeren die arm zijn geworden en de
boerderij moesten betalen. We
zien dat de hele melkveehouderij op zijn zijde lag. Er
werd in die dagen wel deens vee aangevoerd om de
melkveehouderij weer op gang te brengen. Niet elke boer
lukte dit en sommige boerderijen werden door anderen
voortgezet. |
||||||
Reinder
Reinders begon op het Heech Hiem, Douwe Dootjes op de
Wiske en Sikke Obes Westra op Klein Ludum. Sommigen
leenden geld bij Jan Wijbes. Het geld moest van
particulieren worden geleend omdat er geen banken waren. En
dan verder: Daar in de laatste oorlog met Frankrijk
onze provincie Friesland zeer diep in de schuld was
geraakt, te weten dat de landskas veel se schuld had
gemaakt door inkopen, zo werd in het vervolg zware
belasting opgelegd door schattingen, accijns inkomsten op
de ingezetene, en de beloofde intresse (renten) van 5 en
4 procenten tot 2 ½, ja tot 2 werd terug gebracht
waardoor de lands obligaties van honderd gulden slechts
80, 70 ja soms 60 gulden waard waren, zodat velen die
geld in s lands kas hadden gelegd, veel verloren. De
familie Jan Wijbes had nogal wat geld en bezittingen in
het noorden van de provincie, zodat dit erger gevoeld
werd. Anderzijds
wist hij de tering naar de nering te zetten want in
hetzelfde jaar schrijft hij: De smijt sal ons oude
ploegijserwerck, dat goed is, weer aan een nieuwe
ploege maaken, en dat niet goed is, zal hij nijeuw voor
maken en zoo geheel op make. Dan
nog iets uit de omgeving: In |
||||||
Het
huidige Van Haringsmakanaal; maar het zag er toen anders
uit, want het volgende jaar zijn de bruggen Kingmatille
en Koetille geheel vernieuwd, "zijnde tevoren
Koetille een stenen pijp", zo schrijft hij. Daaruit
kan worden opgemaakt dat er landinwaarts geen scheepvaart
was. Het echtpaar Jan Wijbes en Sijtske Gerbens had
behalve de zoon Wijbe Jans, die hen op de boerderij
opvolgde, een dochter Antje, die met Atte Claases te
Dongjum getrouwd is geweest en een zoon Pijtter Jans die
slechts 8 jaar oud is geworden. Zoals
bij iedere sterveling, kwam ook bij deze boer het einde
en daar zat heel wat aan vast zo blijkt uit de opsomming
van de zoon. Want Gerrit Tjeerds ontving 4 gld. voor
leedbidden en het dienen op de leedrnaaltijd, gelijk ook
Anyje Albers 1 gld ontving voor wassen en dienen. Hessel
Jans maakte de kist en Pijter Sijmens, smid, de handvaten
en schroeven. Volgens
de opgave was er "tot de leed" bij een
behoorlijk welgesteld eigen boer nodig: "26
½ halfstikken boter en een kaas van En
dan nog aan vocht: "2 halfkan brandewijn, een ton
zoetbier, een kwart maatje bitter en een half kan
mosten". Dit
is nogal een respectabele hoeveelheid, maar er waren dan
ook 160 genodigden, zodat het servies en het
"ark" op de boerderij niet toereikend was. Er
moest uit Franeker worden gehuurd: 11 schotels, 10
kommen, 50 lepels en 18 bierglazen waarvan twee
sneuvelden". De boter, vlees, spek en tarwe alsmede
de melk zal de
boerderij wel hebben geleverd. Het
geeft ons echter wel een klein inzicht in de
levensomstandigheden van de mensen die toen in Achlums
dreven leefden en stierven. In
1739 zijn er veel ongelukken door brand geweest. Het was
een open winter, zonder vorst, veel regen tot in mei,
waardoor de boeren laat begonnen zijn te zaaien. |
||||||
De
weduwe en moeder, Sijtske Gerbens overleed in 1741,
waarvan melding wordt gemaakt. Dat zij de vruchten
des levens mag smaken, is de wens van haar zoon,
Wijbe Jans. Maar
hiermee was hij boer geworden op de boerderij en huurde
de jaren daarna de zuidelijke, kleinere boederij erbij
(no. 20). In
1745 trouwde hij met Trijntje Jans. Hij
verteld ons dan verder wat er alzo in de wereld gebeurde
wat van belang was. Bijna
geheel Europa was in oorlog gewikkeld. Veroorzaakt door
de troonopvolging in Oostenrijk. Er was sinds de vorige
oorlog 27 á 28 jaar vrede geweest en er waren: In
t jaar 1740 weer onlusten en oorlog waar onze staat
niet buiten kon blijven, daar door wierde de lasten nog
verzwaard en anderen ingesteld. Te
weten mei 1742 wier de ompost op het malen van een derde
verzwaard, zodat van een lopen weit in plaats van vijf en
twintig, 82 ½ stuiver gegeven werd; een lopen rogge in
plaats van twee en twintig, 33 stuivers en andere
navenant. |
||||||
Maar
de ingezetene, sommigen tot eigen voordeel genegen,
andere aangedreven door de waan dat geven niet kon
helpen, of s lands penningen niet goed besteed
wierden, maakten de ontduiking zo groot dat de Heeren
Staten besloten de hoge belastingen na een jaar ongedaan
te maken en de lopen weit op 40 stuivers te brengen. Ook
werd in het jaar 1742 op de rijtuigen van vermaak (zo
noemt hij dat) geld gelegd als: een cees met paard 3
gulden, een overdekte wagen 15 à 18 gulden, een wagen
met 1 paard 1 gulden, met 2 paarden 15 gulden en een
koets 28 gulden". Men vond daar weer wat op, want
men liet de cees (sjees) staan, zodat ze niet behoeven te
betalen, maar dit bracht voor de schatkist niets op.
Daarentegen klaagden de wagenmakers en smeden dat zij
daarmee benadeeld werden, zodat de maatregel na 2
jaar werd beëindigd. Daarmee was de regering niet
geholpen want: "Dog er eevenwel gelt noodig
weesende, wierde in 't jaar 1744 dubbelt reël van
alle huuren ingevordert teegen de vierde en zesdehalve
penning". De
bezitters van eigendommen moesten het dan maar op de
huren en pachten leggen en zo afdragen, was de mening van
de overheid. Maar
toen kwam voor de tweede maal in die eeuw de veepest
opzetten. Hij schrijft: "Hierop kwam de voorgedagte
koeijesterfte, waardoor de staten genoodzaakt wierden
voor yeder verstorven beest een floreen te korten om de
landen wat te kunnen verhuren of de lijders wat solaas te
geven". De boeren konden minder floreenbelasting
betalen want door de koeiensterfte waren de boerderijen
soms moeilijk te verhuren. "De oorlog echter
zwaarder en naderbij gekomen werd in onze provincie de
vijftigste penning van ieders geld en goed ingevorderd,
zodat elk van de 1000, - 20, moest geven en dat in vier
termijnen als in januari, april, juli en october
1748". Dit
moest van de gerechte en ontvangers gratis en om niet
gebracht worden. Een aanslag tot betaling was er niet.
Het geld moest gewoon in een kost met trechter gestort
worden en bij hen die het niet brachten werd het
executoir ingevorderd. Ieder gaf blijkbaar wat hij meende
te moeten betalen. |
||||||
In
gedachte neemt Wijbe Jans ons dan verder mee en legt ons
uit wat er alzo in - en rondom Achlum gebeurde. Hij
verloor in de 2e pestperiode 18 koeien, rieren en
hokkelingen, mitsgaders "4 Suipkalveren",
waarna hem nog slechts een enter en een twenter
overbleef. Maar toen betaalde hen voor een koe f 100,-
à f 130,-. De boer die niet enige financiële
reserve had kon begrijpelijkerwijs geen boer blijven. Een
der middelen om het hoofd boven water te houden was in
veel gevallen scheuren van weiland tot bouwland, wat dan
ook in grote mate gebeurde. Onze Achlumer boer deed dit
ook wat uit zijn boekhouding kon worden opgemaakt, want
voor 1744 maakte hij ongeveer fl. 600,- uit het bouwland
en daarna liep het op tot fl. 1012,-, een bewijs dat hij
zich meer op de akkerbouw ging toeleggen. |
||||||
Er
woonden omstreeks die tijd elf personen op de boerderij;
zeker een groot aantal, maar dat kwam vermoedelijk mee
doordat er twee boerderijen moesten worden bewerkt.
Behalve het personeel dat in 1752 bestond uit Theunis
Sieks "grootveint" Durk Dikers midveint",
Tjielke IJdes voormeid" en Doolse Jans voorjongen
weten we niet hoe de anderen betiteld moeten worden. Verloor
Frans Jans op Gelterp (no. 26) in 1755 zijn koeijvee
en allegaar", enkele jaren later hebben zijn buurman
Durk Eeltjes op de noordelijke boerderij (no. 22)
Liaukingastate en Jacob Hielberts ook de ziekte gekregen.
Desondanks rekende hij zichzelf tot een gezeten boer en
liet zich een zogenaamde groninger wagen maken. De
wagenmaker deed het hout, de antieksnijder" of
beeldhouwer kwam er aan te pas, het ijzerwerk was voor
de smid en het verfwerk voor de schilder. Verder was er
nog een post voor de zadelmaker, waarvan hij de riemen
betrok. Tesamen kostte het voertuig f 142,-. Dat
hij niet onbemiddeld was blijkt uit zijn opsomming van
het kapitaal dat hij bezat. Het waren staatobligaties aan
toonder die hij niet zelf genomen had, want de oudste,
tevens grootste was van 22 juli 1676, een eeuw oud dus.
Een dergelijke obligatie moet hij hebben geërfd. Dan
waren er van 1704, met elkaar een achttal. Ook
moeten er eigendommen zijn geweest, want hij betaalde
hiervoor floreenbelasting als eigenaar van landerijen. Het
leven ging ook toen weer zijn gewone gang. In 1766
vermeldt Wijbe Jans dat zijn vrouw hem door de dood is
ontvallen. Trijntje Jans, oud 41 jaar en 3 ½ maand, aan
een kwaal in de keel en in de borst of verstoppingen van
de slokpijp. Het verschijnsel is ons niet
vreemd. Ook thans komen dergelijke ernstige kwalen voor,
maar dan is er een benaming voor, die algemene ingang
heeft gevonden. Negen
jaar later nam Jan Wijbes, die naar zijn grootvader is
genoemd, het schrijven van het rekenboek over. Hij
schrijft dat 28 augustus 1775 de Heer van leven en dood
zijn vader Wijbe Jans tot zich heeft genomen, die 35 jaar
eigenaar van de boerderij was en 42 jaar "schrijver
dezes boeks", op 72 jarige leeftijd is overleden.
Jan was toen nog niet getrouwd en nam de boerderij over
want zijn moeder was reeds eerder overleden. Hij had voor
zover ons bekend 2 zusters: Sijtske en Hiltje, waarvan de
oudste trouwde en de jongste slechts 4 jaar is geworden. |
||||||
Het
rekenboek doornemende, schrijven zij nogmaals, voor de
derde maal over de veeziekte. "In 1773 bi soomer,
herfst en in de wintertijdt grasseerde in deze
provincie alsook in andere provinciën de besmettelijke
sijkte en sterfte onder het hoornvee, waaraan velen
stierven, veel meer als er beeterden. Om kersttijd
kreegen wij een sijk kalf of hokling, die wij er drie
hadden en een bolle, die allen beeterden. Voorts hadden
wij twee twinters, 2 enterrieren, 1 enter oz en 1
enterbolle, waarvan beeterden een enterrier, dus 5
gestorven en 5 beeterden." Jan
Wijbes was echter nog geen 20 jaar oud toen hij het
bedrijf overnam. Hij trouwde kort daarop met Antje
Siebolts van Wammert bij Oosterlittens. Behalve
dat het huwelijk slechts 14 jaar geduurd heeft, werd er
een jaar na het huwelijk een zoon geboren die kort daarna
is overleden en te Achlum begraven. Vervolgens werd er
twee jaar later een tweeling geboren die hen eveneens
door de dood is ontvallen. En toen was er Siebold Jans
Hibma, ook een zoon, die in leven bleef en volwassen
geworden, zich in Sexbierum heeft gevestigd en daar ook
is overleden. Jan
Wijbes is op 6 juni 1789 overleden, slechts 34 jaar oud.
In verscheidene archiefstukken van de kerk van 1750 tot
1789 komt de naam van een der Hibmas voor,
voornamelijk als administrerend kerkvoogd. Er moest geld
voor de kerk gevonden worden mede met het oog op de
miserabele toestand van het kerkgebouw. Hij heeft zich
hiervoor veel moeite getroost. De
vrouw bleef tot haar dood op de boerderij wonen. De
dochter Sijtske trouwde met Frans Popes Wijnia op de
Offenhuysensate, die toen nog aan de voet van de
gelijknamige terp, tussen de Loop en de Slachtedijk
stond. Zij overleed 15 october 1824 op 69-jarige
leeftijd. Al die jaren heeft zij, hoe gebrekkig ook, het
bedrijfsboek bijgehouden. De
schoonzoon Frans Popes sloot het boek op 12 october 1824
af met de mededeling dat Antje Sijboltsdochter was
overleden. |
||||||
[1] Dagboek van een Achlumer boer, R.A. Leeuwarden no. 6228. Ook uitgegeven als: Meer, P.L.G. van der, Opkomst en ûndergong fan in boerebedriuw ûnder Achlum. De famylje Hibma, 1697-1824. Fryske Akademy Ljouwert 2001. Boarnerige nûmer 7. Akademy-nûmer 921. ISBN 90 6171 921 6. Mei register. 206 siden. Priis 18,50 / foar leden en stipers 17.00. Ynformaasje: S. Tijsma |
||||||
Verder > < Terug naar overzicht Families ©Klaas van der Pol, Drachten 1987 - VanderVelde.Net |