De
geschiedenis van Achlum |
|||||
Optocht Julianafeest 1909 |
Dorpsleven | ||||
Door betere
kansen zich te ontwikkelen en in het algemeen lezen en
schrijven te leren, werd men mondiger. Tegelijk kwam er
min of meer een scheiding der geesten tot stand doordat
enkele zogenaamde vooraanstaanden, door hun werkzaamheden
voor de kervoogdij en mede door samenwerking met het
gemeentebestuur zich tot de verlichte groep van de
bevolking rekenden. Zij waren zogenaamd dragers van de
vooruitgang en noemden zich liberaal. De kerk moest een
plaats zijn van hooggestemde gedachte. Door haar werd de
rede verheerlijkt. Deze toestand bleef tot ongeveer het
midden van de vorige eeuw maar tegelijk waren er anderen
die het anders zagen en zich van de kerk afscheidden. Zij
voelden zich in de kerkelijke gemeenschap niet meer thuis.
De zittende groep, die elkaar min of meer aanvulde, waren
er vermoedeijk niet mee op de hoogte en hielden er
althans geen rekening mee dat sinds 5 augustus 1796 de
kerkelijke structuur was veranderd. Op 1 october 1868
werd er nogmaals aan herinnerd dat de kerkeraadsleden
niet door de floreenstemmers, hoewel een verouderd begrip,
maar door de lidmaten van de kerk gekozen moesten worden.
De zittenden deden er het zwijgen toe en reageerden er
niet op. De doorbraak naar meer democratie, waarbij de leden van de kerk het kerkbestuur kon kiezen, kwam met de komst van een nieuwe predikant, dominee Goddefroy in 1882. Een Israëliet, een strijdbaar man, wiens beroep volgens sommigen een vergissing was geweest. Daar kwam nog bij dat hij onder invloed stond van de geestelijke opwekkingsbeweging, het Reveil. Er speelde echter een tweede kwestie doorheen, nl. een deel van de kerkelijke gemeente wenste een school die in het onderwijs de bijbelse boodschap wilde doen doorklinken. De overheid zou aan het stichten van een dergelijke school niet meewerken. Financieel zou de kerk, die toen een kleine reserve had, kunnen helpen. De kerkelijke collega's moesten door anderen die geen ervaring hadden in het besturen van de kerk, worden overgenomen. De ouden zouden daar niet aan meewerken. In diezelfde tijd speelde zich een soortgelijk geval af te Oosterend, waar op grond van de bepaling van 1 october 1868 van de Synode een proces gaande was bij de burgerlijke rechter om de kerk te besturen door stemmingen van de lidmaten, in plaats van door de oude floreengerechtigden. Deze kwestie kwam in hoger beroep tot een uitspraak van ons hoogste rechtscollege, de hoge raad, waarbij de lidmaten het pleit wonnen. Dit wetende verhevigde zich ook de strijd te Achlum. Wanneer de kerkelijke college's voorstander werden van het christelijk onderwijs, kwam een christelijke school gauw tot stand. De anderen zagen dat de bestaande school een groot deel van de kinderen kwijt zou raken. Het anders zo rustige dorp was in twee kampen verdeeld. Van de ene was de woordvoerder Foppe Arjens Draisma de Vries met het hoofd der school Gijlstra en het andere de predikant ds. Goddefroy. Het hoofd der school toonde zich actief in het schrijven van ingezonden stukken in de kranten. Hij noemde ds. Goddefroy in een krant "De beroerder Israëls".
In diezelfde tijd speelde de zaak met de kerk en de school. De kwestie over een eventuele afscheiding bleef ook buiten Achlum niet onbekend, want in 1892 werd door de classis Franeker van de gereformeerde kerk aan die van Arum opgedragen, zo deelt H. Algra in zijn boek "De geschiedenis gaat door het eigen dorp" mee, het institueren van een kerk te Achlum te bevorderen. Er kwam echter weinig van terecht en in 1900 werd aan het besluit van 1892 nog eens herinnerd. De volgende stap was dat twee jaar later een ouderling uit Achlum in de kerkeraad van Arum werd gekozen. In 1906 kwam te Achlum een zelfstandige Gereformeerde kerk tot stand. Een reactie anderszijds bleef niet uit. Een aantal gemeenteleden die zich tekort gedaan voelden en teleurgesteld door de wijze van verkiezing van de ambtsdragers in de kerk, zochten steun bij geloofsgenoten Zij timmerden niet zo aan de weg. Meestal bleef het binnenkamers tot er een vereniging vrijzinnig hervormden werd opgericht. Een gebouw hiervoor kwam te staan aan het Jonkerschap. In de gevel is een steen aangebracht met het opschrift: "Op de 10 november 1906 is aan dit gebouw voor godsdienstonderwijs en godsdienst prediking de eerste steen gelegd door Arjen Foppes de Vries". Van de oudste protestantse kerk, de Doopsgezinde, is te Achlum weinig bekend. Zij hebben binnen het grondgebied van Achlum geen kerkgebouw en behoren tot de doopsgezinde kerk van Harlingen. Hierdoor worden hun kerkelijke activiteiten niet publiekelijk bekend. De eerste dagboek schrijvende boer Hibma behoorde tot de doopsgezinde kerk, maar zijn zoon en kleinzoon waren kerkvoogden in de dorpskerk. Ook ging de bekende Klaas Kunst (Wieringa) wel naar de doopgezinde kerk, zo is bekend. We zien dat er over en weer tussen beide protestantse kerken geen onoverkomelijke hindernissen waren. De rooms katholieke inwoners hebben hun plaats door de eeuwen heen weten te bewaren. Zij vielen onder de kerk te Harlingen waar zij verder ook het meest op georiënteerd waren. Hierdoor ontgingen hen wel eens gebeurtenissen die in het dorp plaats hadden. Het aantal dat tot deze kerk behoorde was ongeveer evenredig aan het aantal door hen bewoonde boerderijen. In de loop der eeuwen wisselde dit wel eens. Soms waren er veel en soms waren er weinig boeren die tot deze kerk behoorden. Toen de mannen van het begin van de bewoning in onze streek tot ongeveer het midden van de vorige eeuw het brood moest verdienen in de landbouw, en hij bijna of geheel niet kon lezen en schrijven was er weinig ontspanning voor hem. Zoals bijna overal was het drankgebruik in Achlum vrij algemeen. Velen woonden bij de boer of in een huisje in de onmiddellijke nabijheid van de boerderij. De arbeidstijden waren lang. Ongeveer in het midden van de vorige eeuw kwam de afgraving van de terpen en het vervoer van de modder naar grotere schepen die het naar het lage midden en vooral naar Gaasterland brachten. De terpgravers hadden kortere werktijden en waren 's zondags vrij, wat een opleving in het verenigingsleven te Achlum meebracht. In de eerste helft van de vorige eeuw werkten er een voor die tijd behoorlijk aantal arbeiders bij Westra in de leerlooierij aan de Dorpsstraat en was de dakpannenfabriek op gang gekomen. Dat deze arbeiders kortere werktijden hadden dan de boerenarbeiders en zondags vrij waren drukte zijn stempel op het dorpsleven, dat thans te niet is gegaan. Deze groep werd nog versterkt toen in het laatst van de eeuw de zuivelfabriek tot stand kwam. Alles tesamen ontstond er een belangstellende groep die maatschappelijk breed georiënteerd was, hetgeen voornamelijk tot uitdrukking kwam door de steun aan verenigingen van maatschappelijk belang zoals t.b.c.-bestrijding en de zorg voor maatschappelijk achtergestelden. Een grote werkloosheid door slechte economische omstandigheden is er te Achlum niet geweest. Wanneer er geen uitzicht op enige verbetering was bleef men ook niet in de toestand berusten door passief af te wachten tot er verbetering kwam. Nee, men vertrok naar plaatsen waar de vooruitzichten beter waren. Zo vindt men in alle werelddelen mensen die in Achlum zijn geboren. De drinkwatervoorziening gaf in de droge zomers nog wel eens problemen. Het water was in het algemeen zout door het vrij gekomen water in de schutsluizen te Harlingen, wat het oppervlaktewater in de vaarten te Achlum bedierf. Nu was er een dobbe bij de kloosterterp, naast het kerkepad van de dorpsstraat naar het klaphekje bij de kerk. Voor de gezinswas en andere huishoudelijke werkjes haalde men water uit deze dobbe. Er was een loopplankje aangelegd naar het midden van de dobbe, zodat men altijd uit het midden water kon scheppen. Anders was het met drinkwater. Dit kwam van het dak van de kerk. De kerk had een grote regenput in de tuin naast het kerkhof, voor de pastorie, gemetseld van ongeveer 3 bij 1½ meter. Boven op deze put stond een houten optrek met daarin een houten pomp. Hier werd goed regenwater verzameld. Elk kon er gebruik van maken. De koster van de kerk kwam enkele malen per dag om de inwoners van drinkwater te voorzien tegen een prijs van 1 cent per emmer. Zoals iedere leefgemeenschap had de Achlumer bewoner huis- en tuinafval, die thans door de reinigingsdienst wordt afgehaald. Dat was enkele tientallen jaren. geleden niet het geval. Ieder moest voor zijn eigen afval zorgen. Men had daartoe in de meeste gevallen wel een afgelegen plaatsje achter in de tuin, waar dit opgehoopt werd. Het stelde verder niet zo veel voor, want kartonnen verpakking en glas in de vorm van flessen kwam nog maar weinig voor. Wel was het de enige plaats waar de wc-ton van het hûske werd heengebracht. Maar de kerk had met haar pastorie en school wel een daarvoor aangelegde plaats. In het weiland van de pastorie boerderij in de hoek tussen Oude Loop en Dorpsvaart, waar thans een timmerbedrijf is gevestigd, bevond zich een kuil, waar de inhoud in werd gestort. In het begin van deze eeuw is er een vereniging in het leven geroepen die zich belaste met de afvoer van het huisvuil. Ook dit behoort tot de aspecten van het dorpsleven. |
|||||
Regeling beurtvaardienst.Na de franse bezetting was er ook behoefte ontstaan tot meer contact met de centra in de omgeving, Franeker, Harlingen en Bolsward. Daar waar vraag en aanbod van de gerede producten bij elkaar kwamen. Tegelijk wilde men zich beter oriënteren op maatschappelijk, politiek en kerkelijk terrein. Daartoe was het gewenst dat er een beter openbaar vervoer kwam. Om een soort wildgroei in de vervoersmogelijkheid te voorkomen, nam het gemeentebestuur het initiatief voorschriften vast te stellen om het geregeld vervoer te waarborgen. In de eerste staat van openbare rijtuigen en vaartuigen in de gémeente Franekeradeel van 1818 - 1825 kwam Achlum er niet slecht af[1]. Zij vermeldt: Achlum en het gehucht Sopsum hebben een vrachtschuit die woensdags om 7 uur uit Achlum naar Harlingen en donderdags om 7 uur naar Franeker vertrekt. Alleen de veerschepen van Tzum en Achlum zijn ingericht tot vervoer van passagiers, alsmede voorzien van een kleine roef. De schepen van de andere dorpen hadden slechts een kleed om graan of andere goederen die vervoerd werden, droog te houden. Daar kon ook de reiziger onder kruipen. Het woningbestand was in die dagen in Achlum maar klein. Vermoedelijk dat Sopsum, met zijn grote boerderijen meer inwoners had. In ieder geval viel hen de eer te beurt aan het openbaar vervoer te komen liggen. En dan wordt er van Hitsum bepaald dat: Hitzum heeft geen veerschip, maar zij moeten met het schip dat van Achlum over Sopsum vaart. Te Westerhitzum instappen dus. In
het midden van de vorige eeuw had Achlum ook een
beurtvaartschip. Het werd door onze voorouders uitgevoerd
met een zgn. snikke, een houten schip van
ongeveer 15 ton. De boeren dorsten in die dagen de
verbouwde granen en peulvruchten zelf in de schuur en de
beurtvaarder bracht de peulvruchten en granen naar de
markten te Franeker, Harlingen of Bolsward. Verder
vervoerde hij alles wat vervoerd moest worden zoals
kleinvee, verhuizingen en kruidenierswaren. De beurt vaarder maakte veel gebruik van de opvaarten naar de boerderijen. De enigen die in Achlum in de vorige eeuw een eigen vervoer hadden waren de dokter, die van Arum moest komen, en de predikant. Er was bij de predikant een tilbury die in het wagenhok achter de pastorie stond. De uitrit was in een rechte laan naar de dorpsstraat. De predikant had geen eigen paard maar hij leende het paard van de pachter die op de pastorieboerderij woonde. Rein de Vries was de laatste koetsier. Wanneer de bewoners van het dorp aangewezen waren op zwaar vervoer kon dit bijna nooit over de weg geschieden. Bij droog weer zou het tot een bepaalde hoogte gaan, maar wanneer het langdurig nat weer was geweest, waren de wegen door de diepe sporen onbegaanbaar voor paard en wagen. De beste mogelijkheid was dan gebruik te maken van het vaarwater. Doch ook deze waren niet altijd goed bevaarbaar. Er schijnen hier en daar nog wallen en ondiepten te zijn geweest. Het was in 1759 dat de Franekervaart een grote beurt zou krijgen. Dit vereise veel mankracht, omdat de vaart vrij breed was en baggermolens waren er nog niet. Het moest allemaal met de schop gebeuren. De vaart is in zijn geheel van Arum naar Franeker aanbesteed[2]. Er
is een vrij uitvoerig bestek bewaard gebleven dat
omschrijft waaruit het werk moest bestaan. De wallen
moesten goed opgezet worden en de onder water aanwezige
kleidammen en oneffenheden uit de bodem worden weggenomen.
De diepte moest overal |
|||||
Wegen en voetpadenIn het voorjaar wanneer de weilanden weer groen worden en de vogels hun roep weer doen horen is het een onverdacht genoegen het veld te betreden. De zon beloopt weer de bekende baan en geeft schaduwen van de bomen rond de boerderijen. De wandelaar loopt over de binnenpaden van dorp tot dorp, genietend van de natuur. Zo gingen de eeuwen voorbij in en rond het dorp Evenzo verschenen er weer mensen op de akkers en weilanden, waarin het zwart-bonte vee graasde, mijmerend over wat er voorgaande tijden zoal kon zijn gebeurd, op en met dezelfde grond, die zij zelf bewerkten. Er waren veel voetpaden of binnenpaden zoals ze ook wel genoemd werden, over het grondgebied van Achlum. Voor hen die het dorpsgebied wilden doorkruisen om familie in een ander dorp te bezoeken of 's avonds bijeenkomsten wilden bezoeken was het binnenpad meestal de beste weg. Immers er waren geen vervoermiddelen en de rijwegen waren in de herfst en winter onbegaanbaar. Bij het oversteken van een sloot in de weilanden kon gebruik worden gemaakt van brede voetplanken met of zonder leuning. De te Achlum meest gebruikte voet- en binnenpaden waren die tussen Monnickenbildt en IJslumburen. Door de Bakkersteeg naar Sopsum, van het dorp langs de pastorie boerderij over het Heechhout bij het dakpannenfabriek naar de Lytse Pleats en de Vlearen. Het Heechhout is vervallen toen de eigenaar van Groot Deersum rond de jaren 40 van deze eeuw het recht verwierf een weg aan te leggen van de boerderij Klein Deersum naar Paijezijl. En om nog één te noemen het pad van Groot Deersum over de Wiskebrug, naar Boltastate aan de Bolswardervaart in de richting Arum. Er waren nog meer, maar die zijn minder goed bekend. De topografische kaart van. 1854 geeft ze allemaal aan. De hier genoemde zijn tot het begin van deze eeuw in gebruik geweest. Bij afspraken om bezoeken af te leggen en bij kerkdiensten in de avond werd rekening gehouden met de maanstand zodat het pad verlicht was. Vooral voor oudere mensen was het soms moeilijk de loopplankjes in de weilanden te vinden. Het zich over de paden te verplaatsen was veiliger wanneer de maan hun pad verlichtte. Deze officieel genoemde openbare voetpaden zijn mede door de veranderde levensomstandigheden in verval geraakt. Gebruik te maken van de verharde weg is thans veiliger. De omstandigheden in het dorp zelf waren geheel anders. Tot begin van de vorige eeuw was de algemene rijdweg", zo staat er, de Slachtedijk achter de kerk langs. Dat was de hoofdweg. Het doorgaande verkeer behoefde toen niet de twee gammele brugjes in het dorp te passeren. De brug over de kerkhofopvaart, zo werd hij officieel omschreven en de brug bij de Schapetille. Beide bruggen werden door particulieren onderhouden. Ze zijn thans beide tot zekere hoogte afgebroken en onder het wegdek verdwenen. De algemene "reed" zo werd de dorpstraat genoemd, was niet best begaanbaar, vooral niet in het natte jaargetijde. Dit werd mede veroorzaakt door de vaak hoge waterstand in de dorpsvaart. Er kon alleen boezemwater door de sluizen te Harlingen worden afgevoerd bij een gunstige wind. Er kwam in 1835 een besluit van Gedeputeerde Staten van Friesland waarin het gemeentebestuur moest opgeven wie eigenaar en onderhoudsplichtige was van de wegen en bruggen in het dorp. De gemeente gaf ter gelegenheid hiervan op dat de dorpsstraat van thans een algemene weg was. Het voetpad van de dorpsstraat van erf van no. 14, de kloosterterp, langs de dobbe, tot het klaphekje naast de school was, evenals de paden over het kerkhof in onderhoud bij kerkvoogden. Omstreeks dezelfde tijd is er een briefwisseling geweest tussen de grietman en de kerkvoogden. De grietman was ter ore gekomen dat de kerkvoogden zich grond hadden toegeëigend terwijl dit vermoedelijk tot de dorpsgronden behoorden. De kerkvoogden[3] verantwoorden zich hierop als volgt en delen mee: "Dat de algemene morsigheid van de buurt overbekend is waaraan zij eertijds iets hadden gedaan". Zij schrijven dan verder: "Dat het voetpad (dorpsstraat) langs de vaart door onze voorgangers, kerkvoogden, in de jaren 1819 is aangelegd voor rekening van kerkvoogden alhier, zonder dat iemand der ingezetene daartoe iets heeft betaald of gedaan. Het destijds benodigde wrak is gekomen van ene oude ringmuur gestaan hebbende ten zuiden van de pastorie, welke voor het merendeel uit oude Friezen bestond". Tot zover de eerste verharding van de dorpsstraat, zij het alleen een smal voetpad. Het bleef verder over de breedte een modderpad. Er wordt nog wel gesproken over de afwatering van de erven naar de vaart. Op de plaats waar de ringmuur heeft gestaan is een houten schut gekomen tussen de pastorietuin en het Kerkepad. Van de voorzijde van de pastorie tot de Kerkhofdam. Resten van de fundering van de muur zijn nog in het pad aanwezig. Men liet de situatie voorlopig zoals ze was. Hoewel er enkele jaren later in Achlum, door de gemeente, een tiental bruggetjes tegelijk onder handen werden genomen. De één werd meer, de andere minder verbreed. En toch kwam de zaak op gang. In 1851 hadden de burgemeester en wethouders dezer gemeente een plan klaar voor een totale verbetering van het leefklimaat in het dorp[4]Er schortte echter één ding aan, en wel, de financiën. In het gemeente archief zijn lijsten aanwezig van eigenaren van woningen, gebouwen en landerijen die moesten bijdragen aan de verbeteringen van de wegen in het dorp. Hier worden, anders dan daarvoor, kadastrale nummers van eigenaren van panden gebruikt. Nadat iedere aanlegger met zijn handtekening had toegezegd aan zijn financiële verplichtingen te zullen voldoen werd op 25 october 1851 door de gemeente de aanbesteding gehouden in de dorpsherberg. Er moest, voor die dagen, nogal iets gebeuren. Het werd groots aangepakt en wel: 1.
Verbreding van de weg van de dam van het kerkhof tot de
weg in de buurt (Het Jonkerschap, was voorheen een
voetpad) 2.
De weg door de buurt tot aan de Schapetille te bevloeren
met straatstenen. De zijkanten met "balstenen"
(dorpsstraat) 3.
Het pad over de polle bij Klaas Vellinga tot aan het hout
van het land van Jan IJzenbeek, te bepuinen. Dit
was de bakkersteeg met daarachter een woning en de
diaconie woningen, thans kleedlokalen voor de sportvelden. Jan
IJzenbeek was de eigenaar van de boerderij
Monninckenbildt door wiens land het binnenpad naar Sopsum
liep. 4.
De weg vanaf de buurt over het vierkant tot het kerhof
behoorlijk breed te bestraten. Bedoeld
wordt het pad vanaf de Dorpsstraat 14 over de
kloosterterp naar het klaphekje naast de oude school (Enkele
jaren is de terp afgegraven) 5.
De weg met bomen te beplanten. De
bomen hebben gestaan tot in de jaren 1930 toen ze
gaandeweg zijn gerooid vanwege de iepziekte. Meermalen
werd toen de vraag gesteld hoe lang de bomen gestaan
zouden hebben. Het blijkt dus 80 jaar te zijn geweest. De
uitvoering moest worden bevorderd door twee
gecommiteerden uit de onderhoudsplichtigen. De
gemeentelijke overheid had geen of weinig personeel om
toezicht op de uitvoering van het werk te houden. Om
belanghebbenden daarbij in te schakelen was goedkoper. Zo
deed men dit vroeger waarschijnlijk. Door
het verkeer van de zuivelfabriek in latere jaren werd het
noodzakelijk dat in 1903 de dorpskom opnieuw werd
bestraat. Het wegdek werd toen 2 ½ meter breed met
aan beide zijden naar behoefte verbreed met balstenen. Het
was in 1856, enkele jaren na de belangrijke verbetering
van de bebouwde kom, dat de buitenwegen aan de beurt
waren[5]. Het
begon er mee dat het gemeentebestuur de verbreding en
verharding van de weg vanaf het Kaatsveld te Franeker
over Dooyum, Hitsum, Gelterp, Achlum tot de grens van de
gemeente Wonseradeel aanbesteedde. De
weg moest worden aangelegd volgens hoofdbakens, zo staat
er. Verder wordt het niet aangeven. Hiet
wegdek moest met puin worden verhard. Waar nodig
de afwatering goed doen verlopen met gebruik
maken van houten pompen van grenen hout. Verder moest de
aannemer zorgen voor spijkers en alles wat er verder toe
behoorde. Het
werk is uitgevoerd door Teds Sjoerd Schaafsma te
Harlingen en Albert Kammen te Kuinre. Vanaf
Gelterp is de weg toen verlegd door de weilanden naar het
dorp. Voorheen liep zij vanaf een perceel weiland ten
noorden van de boerderij Gelterp, schuin in westelijke
richting naar de vaart de Loop. Het oude tracé van deze
weg is door de weilanden niet terug te vinden. Vandaar
liep de weg langs de Loop naar het dorp. De
nieuwe weg werd recht naar het dorp aangelegd. Het heeft
ook te Gelterp enige wijziging in het landschap
aangebracht, want er was een doorgaand vaarwater van de
Bolswardervaart, Dûvelsrek, naar de Loop waar zij naast
de boerderij Kleine Bril uitkwam. De
vaart was genaamd Langesloot, terwijl er te Gelterp een
korte zijtak was tot naar de boerderij waar laatstelijk
de familie Van de Heulen woonde (no. 23). De
Langesloot is bij de aanleg van de nieuwe weg afgedamd en
de weg is kort over het achtererf van de Gelterper
boerderij komen te liggen. De
oude boerderij Offenhuysen aan de Loop was reeds
bouwvallig. Er is toen van de nieuwe situatie gebruik
gemaakt en men heeft een nieuwe Offenhuysensate aan de
Franekerweg gebouwd. Enkele
jaren later, op 18 augustus 1873 is de verharding van de
Plattedijk van Achlum naar Midlum, over IJslumburen en
Koetille, aanbesteed. Het werk werd gegund aan twee
personen uit Oudebiltzijl en iemand uit Dongjum voor de
som van f 14.500,-. Veel
later, omstreeks 1923 kwam de Slachtedijk naar
Kiesterzijl aan de beurt en daarmee was Achlum, wat het
wegverkeer betreft uit het isolement. |
|||||
[1] Archief
gemeente Franekeradeel [2] Archief
gemeente Franekeradeel [3] Kerkelijk
Archief Achlum [4] Archief
gemeente Franekeradeel [5] Archief
gemeente Franekeradeel [6] Provinciale
bibliotheek |
|||||
Verder > ©Klaas van der Pol, Drachten 1987 - VanderVelde.Net |